04

Dit artikel hoort bij: de Vliegende Hollander 03 | 2016

Dicht bij het vuur

Nederlanders bewaken belangen binnen JSF Program Office

Omdat er pas 2 Nederlandse F-35’s vliegen en ook nog eens buiten Nederland, kan de indruk ontstaan dat het 5e generatie-jachtvliegtuig klinkt als toekomstmuziek. Onterecht, vindt kolonel Paul de Witte, de Nederlandse National Deputy van het Integrated Directorate van het JSF Program Office in Washington. “Er zijn al meer dan 170 stuks gebouwd; het is bepaald geen ‘papieren’ vliegtuig meer.” Met 8 landgenoten bewaakt De Witte in de Amerikaanse hoofdstad de belangen van de Nederlandse overheid én industrie.

Vanuit zijn kantoor kijkt De Witte uit over het Pentagon en het Capitool. Ondanks de stapels papier vormt zijn kantoor een inspirerende werkomgeving. Zijn habitat is onderdeel van het Joint Strike Fighter Program Office (JPO), waarvoor alleen al in Washington 1.200 mensen werken. “Nog 800 andere medewerkers vind je verder op Edwards, Eglin, Luke en Wright-Patterson Airforce Base, Naval Base Maryland en Norfolk Naval Station.”

“We voeren hier veel overleg met internationale partners; dat gebeurt in een sfeer van grote openheid” Kolonel Paul de Witte

De taak van De Witte begint met informatie verzamelen rond het programma voor Nederland. “We voeren hier veel overleg met internationale partners. Dat gebeurt in een sfeer van grote openheid, die ik bijvoorbeeld niet ken van het F-16-programma. Hier krijg je tot in detail alles mee, even los van Amerikaanse operationele aspecten.”

Landen die iets willen, geven de specificaties ervan door aan Lockheed Martin en dan wordt het geregeld.

Als land moet je echt ‘een plek op het vliegtuig verdienen’

Kosten naar rato

Waarom de kolonel en technisch officier het belangrijk vindt dat Nederland vanaf het begin deel uitmaakt van het JSF-programma? “We doen mee met een ‘community’, bestaande uit de Verenigde Staten, Canada, Australië, het Verenigd Koninkrijk, Italië, Denemarken, Noorwegen, Turkije en Nederland. Stel, we hadden voor de bestaande Franse Rafale gekozen: dan hadden we weliswaar een goed vliegtuig, maar wel een met een kleine oplage. Als er na jaren behoefte ontstaat aan verbetering van het toestel, dan moet je de doorontwikkeling betalen met een kleine groep. Bij de F-35 gebeurt dat naar rato. Onze 37 Nederlandse toestellen vormen 1,2 procent van het totale aantal en dus betalen wij straks maar 1,2 procent van de doorontwikkelingskosten. Om de kosten verder zo laag mogelijk te houden, streeft Nederland naar een ‘common’ vliegtuig, wat zoveel mogelijk overeenkomt met dat van partnerlanden.”

‘Low observability’ – bijvoorbeeld door wapen binnen het airframe mee te nemen, is een sterk punt van de F-35.

Alsnog bijdragen

Hoe de Nederlandse uitvoering van de F-35 eruit ziet en komt te zien, is niet door De Witte en consorten ‘in splendid isolation’ besloten. “Als wij hier goede ideeën horen, melden we die bij de Defensie Materieel Organisatie en het CLSK.” Als voorbeeld: de Noren begonnen over een ‘dragchute’, om op ijzige en korte landingsbanen meer remvermogen te hebben. Na overleg met Nederland kon het vaderlandse JPO-team aangeven dat ons land graag meedeed aan de ontwikkeling en toepassing hiervan. “Dit vanwege korte banen en ijle lucht op grotere hoogtes in operatiegebieden”, licht De Witte toe.

“Stel, we hadden voor de bestaande Franse Rafale gekozen: dan hadden we weliswaar een goed vliegtuig, maar wel een met een kleine oplage.”

Voor het Joint Strike Fighter Program Office werken alleen al in Washington 1.200 mensen

Landen die iets willen, geven de specificaties ervan door aan Lockheed Martin en dan wordt het geregeld. Omdat het bij de ‘dragchute’ voorlopig om maximaal 3 landen gaat (Canada is mogelijk ook geïnteresseerd), is de ontwikkeling en toepassing relatief kostbaar. Stel dat andere landen er later alsnog voor kiezen, dan moeten ze ook bijdragen aan de ontwikkelingskosten. Voor Israël, Zuid-Korea en Japan ligt dat weer anders; deze landen zijn niet actief betrokken bij de ontwikkeling van de F-35 en betalen daardoor sowieso een hogere prijs.

De F-35 kan zijn wapens eerder inzetten dan de F-16, omdat het nieuwe toestel verder ‘kijkt’ en later gesignaleerd wordt door de tegenstander.

8 tot 11 miljard euro

Terugkijkend op de introductie van de F-16, ooit, ziet luitenant-kolonel vlieger Jack van Heijst grote verschillen. Als medewerker Requirements Integrated Production Teams van het JPO houdt hij zich vanuit Washington bijvoorbeeld bezig met ‘warfighter integration’. Om wat te noemen: de aanpassing van vliegvelden voor de komst van de F-35. “Bij de F-16 stapten we in de eerste productiefase in, nu veel eerder. Zo hebben we de Nederlandse industrie kunnen meenemen. Als land moet je echt ‘een plek op het vliegtuig verdienen’. Inmiddels heeft de Nederlandse industrie al voor meer dan 1 miljard euro aan orders ontvangen en de industrie schat in dat de hele productie kan uitkomen op 8 tot 11 miljard. Zo levert Fokker Elmo bedrading en Fokker Aerostructure stuurvlakken en inflight opening doors.”

Met 170 vliegende exemplaren is de F-35 bepaald geen ‘papieren’ vliegtuig meer.

Deze laatste firma heeft onlangs een composieten ‘dragbrace’ ontwikkeld voor het landingsgestel. Die zorgt ervoor dat het landingsgestel niet inklapt tijdens de landing. De Nederlandse vertegenwoordiging heeft de ontwikkeling van dit onderdeel inmiddels goedgekeurd gekregen binnen het JPO. Dat is het voordeel als je dicht bij het vuur zit. “Het is een voorbeeld van de Nederlandse invloed op de ontwikkeling van de F-35”, besluit Van Heijst. “Het eerlijke verhaal blijft natuurlijk wel dat Nederland 37 toestellen afneemt en de VS 2.400. Ons past dus bescheidenheid, maar dat wil niet zeggen dat er niet naar ons geluisterd wordt.”

Fokker ontwikkelde onlangs een composieten ‘dragbrace’ voor het landingsgestel.

Tekst: luitenant-ter-zee 2 OC Joost Margés
Foto’s: sergeant-majoor Maartje Roos