Elke specialist heeft zijn eigen uitrusting. Weet jij wat je collega draagt in het veld? Welke gereedschappen zijn onmisbaar? Maandelijks vertelt een landmachter over zijn vak, drijfveren en de materialen die hij tijdens het werk nodig heeft. Aflevering 17: de boormeester van het waterboordetachement van 101 Geniebataljon.
Wereldwijd waterputten slaan, dát is de taakstelling van de 2 boorgroepen van het waterboordetachement. De boormeester is verantwoordelijk voor elke waterput die zijn groep slaat. Met zijn theoretische en praktische kennis en vaardigheden adviseert deze vakman opdrachtgevers over de locatie en is hij de spil bij de boring zelf.
Hieronder de 8 belangrijkste hulpmiddelen van de boormeester.
Boorkoppen
De term ‘zwaar kaliber’ is ook van toepassing op de boorkoppen of boorbeitels. De boorkop is via de boorstang verbonden met het aandrijfmechanisme in de boormast. Verschillende grondsoorten vragen om verschillende boorkoppen. De kleibeitel (links) meet 38 centimeter in doorsnede, weegt 500 kilo en is het hoofdwapen in de zachte Nederlandse bodem met zijn zand, grind en klei. De grovere rollerbit (rechts) is 38 centimeter in doorsnede en weegt 170 kilo. Hij vreet zich als een soort frees door puin en grof gesteente.
Bedieningspaneel
Het hart van de boorwagen. Vanaf het boorbordes bedient de boormeester of zijn plaatsvervanger de boormast. Aan de hand van onder andere toerentallen, druk en tegendruk van de boorkop, leest de boormeester af in wat voor bodemlaag de boorkop draait. De boormachine kan tot zo’n 300 meter diepte graven. Zo diep boren de boorploegen in Nederland niet. Dat vanwege de grondwaterstand. Van Groningen vestigde zijn eigen boorrecord in Terlet: 120 meter.
Veiligheidsmiddelen
Over het groene vlekkenpak dragen de leden van de boorploeg tijdens boringen hun fluorescerend veiligheidsjack, stevige werkhandschoenen en een veiligheidshelm. Een gele helm voor de onderofficieren, een groene voor de manschappen. De normale scherfwerende helm is vanwege het gewicht voor het dagelijkse werk van de genisten niet praktisch.
PH-watermeter
Om naar water te boren, heb je water nodig. Hoe dieper je boort, des te groter het risico dat het boorgat instort. Door het boorgat onder druk te brengen met water, blijft dat tijdens het boren en plaatsen van de filterbuizen intact. Aan het water is een speciale stof toegevoegd die de stroperigheid verhoogt. Dat verkleint de kans op lekkages en vergemakkelijkt het wegpompen van bodemgruis. Wil deze toevoeging werken, dan moet de hardheid van het water boven PH-waarde 7 liggen. Belangrijk dus om het pompwater te testen.
Filterbuizen
Is het boorgat eenmaal op de juiste diepe, dan plaatst de boorploeg het filterpakket. De 5 meter lange en 25 centimeter brede plastic buizen worden aan elkaar gelijmd. Daarna schuift de boormachine ze in het boorgat. Tot slot stort de boorploeg er een laag filtergrind en filterzand omheen. Door dit systeem van steeds smallere kieren en sleuven dringt alleen het grondwater door de buizen.
Kettingtang
Een beproefde methode om vastgedraaide boorstangen weer los te krijgen: de kettingtang. De ketting gaat om de vastzittende boorstaaf. Krik de ketting op spanning, krijg weer grip en draai hem los.
Peillood
Is de put eenmaal geboord, dan is het ook belangrijk om te weten hoe diep deze nou echt is. Met een peillood meet de boorploeg de zogeheten ‘na val’, de hoeveelheid grond die na het boren is neergedaald op de bodem van de put.
Flowmeter
De boorploeg test elke nieuwe calamiteitenput. Met de flowmeter houden die bij of de put in het eerste uur 90 kuub water oplevert. Daarna moet de capaciteit 3 uur lang 60 kuub zijn.
‘Mijn mengpaneel is groter dan dat van deejay Tiësto’
Sergeant-1 Manuel van Groningen
Waterboordetachement
Commandant boorgroep/boormeester
“Weer of geen weer, het werk moet klaar”
“Geen voorzieningen, geen infrastructuur. Je staat in the middle of nowhere. Er is helemaal niks. En daar kunnen wij onze troepen voorzien van de absolute basisbehoefte: water. Bijvoorbeeld bij de opbouw van een kamp, zoals in Mali. Helaas is er destijds niet voor gekozen om ons daarheen te sturen. De laatste uitzending van het waterboordetachement was voor mijn tijd, in 2006. Maar onze 2 boorploegen kunnen in principe wereldwijd boren, zolang het maar niet vriest.
In de praktijk opereren we hoofdzakelijk in Nederland. Calamiteitenputten vormen ons bestaansrecht. In opdracht van de veiligheidsregio's leggen we bluswatervoorzieningen aan in natuurgebieden. Ook boren we op de terreinen van vliegbases en munitiecomplexen. Wij leveren wat we noemen ruw water. Pas na zuivering is dat geschikt als drinkwater. Jaarlijks boren we vanaf maart tot oktober zo´n 15 tot 20 putten.
“Als boorploeg beoefenen we een aparte tak van sport binnen Defensie”
Als boormeester schat ik vooraf in wat we tegenkomen. Welke samenstelling heeft de bodem? Hoe diep zit het grondwater? In Friesland komt het grondwater je bijna tegemoet. Op de Hoge Veluwe moet je soms tot 120 meter diepte boren. Als boorploeg beoefenen we een aparte tak van sport binnen Defensie. Niet iedereen mag zomaar een gat in de grond boren. Ik ben civiel gecertificeerd voor dit werk. Je moet immers goed weten wat je doet wanneer je op zulke dieptes boort.
We werken in een kleine, zelfstandige ploeg van 4 man. Dat maakt het zo mooi. We moeten blindelings op elkaar kunnen vertrouwen, want het werk kent risico’s. Filterbuizen, boorkoppen, alles wat we vastpakken is zwaar. Een ongeluk is zo gebeurt als je niet uitkijkt. En weer of geen weer, het werk moet klaar. Die mentaliteit delen we.”
Vanaf het boorbordes houd ik overzicht over de booroperatie. Mijn mengpaneel is groter dan dat van deejay Tiësto. Boordruk, toerental, tegendruk: alles houd ik in de gaten. Maar met wat ervaring hoor en voel je in welke grondlaag je boort. Daarnaast vormen de monsterbakken mijn ogen op de grond. Van elke geboorde meter zand, klei of grind ligt een monster uitgestald. Daar passen wij onze werkwijze op aan. Vanaf het boren tot de afsluitende putproef is iedereen supergeconcentreerd. Dat moet ook, want in het ergste geval moeten we een boorgat opgeven. Dat voorkomen is voor elke boormeester een erezaak.’