Tekst Arno Marchand
Foto sergeant 1 Mike de Graaf
Bouw eerste nieuwe Nederlandse mijnenbestrijdingsvaartuig gestart
Nadat vorig jaar een begin werd gemaakt met de bouw van het eerste Belgische mijnenbestrijdingsvaartuig, was gisteren de kiellegging voor het eerste Nederlandse exemplaar. Traditiegetrouw werd een munt gelast op een rompdeel dat over drie jaar Zr.Ms. Vlissingen moet worden. Dat schip wordt de naamdrager van de nieuwe klasse die de huidige mijnenjagers van de Alkmaarklasse in 2030 vervangen moet hebben.
‘Keep the men out of the minefield’
Het eerste Mine Counter Measures Platform (MCM-PF), de toekomstige BNS Oostende, begint in Concarneau aan de zuidkust van Bretagne inmiddels aardig op een echt schip te lijken. Zeker in vergelijking tot de huidige Belgische en Nederlandse mijnenjagers is het een uit de kluiten gewassen exemplaar van zo’n 85 meter lang.
Het consortium Belgium Naval & Robotics bouwt op de Franse werf op basis van Nederlandse en Belgische wensen een schip voor een heel nieuw concept. “In de toekomst willen we een schip dat buiten het gevaarlijke gebied blijft”, legt luitenant-ter-zee 1 Guido Fretz uit. “We willen niet meer met een bemmaning door een mijnenveld varen. Of zoals de NAVO het aangeeft: ‘keep the men out of the minefield’.
‘Geen bordjes op de Noordzee: hier begint het mijnenveld’
Andere benadering
Fretz is oud-commandant van mijnenjager Zr. Ms. Urk en is in het Mine Counter Measures (MCM)-project belast met de ontwikkeling van het pakket sensoren, wapens en commandosystemen (sewaco). Hij geeft aan dat de zogenoemde tools, de apparatuur die het nieuwe schip met zich meedraagt, het gevaarlijke werk moeten gaan doen: zoeken en opruimen. “Een wezenlijk andere benadering dan tot nu toe. Het nadeel is natuurlijk wel dat er geen bordjes op de Noordzee staan met ‘Hier begint het mijnenveld’. Een risico blijft er dus altijd. Mijnen zijn van alle dag en worden ook steeds moderner. Ze kunnen steeds beter schepen detecteren.”
Onbemand en op afstand
Het project valt grofweg in twee delen uiteen: het schip (het MCM-PF) en de MCM-toolbox. Die bestaat primair uit Unmanned Surface Vessels (USV). Deze onbemande vaartuigen van 12 meter lang worden op afstand bestuurd door personeel op het schip. Zelf lanceert zo’n USV weer een ander vaartuig – een Autonomous Underwater Vehicle (AUV) – dat jaagt of veegt. Even een kleine uitleg: mijnenvegers varen een gebied in en slepen een veegtuig achter zich aan dat met geluid of magnetisme mijnen aantrekt om ze te laten afgaan. Een jager kijkt met sonar voor zich uit en detecteert het object dus voordat een platform erbij in de buurt komt. “We gaan dus echt iets nieuws doen; onbemand en op afstand.”
Bi-nationaal
België heeft de leiding bij dit MCM-project en deed ook de aanbesteding. Daarbij is niet vast omschreven wat we willen, maar wat het moet kunnen. “De fabrikant bepaalt wat er aan apparatuur komt voor de taak zoals wij die in functionaliteit hebben omschreven. Ook dat is een heel nieuwe benadering”, legt Fretz uit.
België en Nederland hebben beide een projectleider voor het project. “We werken heel goed samen”, vervolgt Fretz. “Tot nu toe beoordelen we heel veel papierwerk van de fabrikant. Mijn Belgische collega doet hetzelfde aan zijn kant. Zo komen we samen tot een visie.”
Op dit moment bevindt het schip zich in de Critical Design Review (CDR). “Dat gebeurt tijdens de bouw omdat je niet eerst een prototype kunt bouwen”, verduidelijkt Fretz. “Van de MCM-tools is dat overigens wel gebeurd end aarvan is de CDR al geweest. De werking van deze hulpmiddelen kun je goed bekijken en beproeven zonder schip.”
‘Zaken gaan anders dan gewend, maar daarop is prima aan te passen’
Weinig problemen
België heeft als lead nation een team ter plaatse. Dat is veel op de werf, heeft contact met de bouwer en gaat mee bij testen als die niet op de werf maar bijvoorbeeld in een fabriek plaatsvinden. Vanuit DMO gaat er geregeld een delegatie naar Frankrijk om het proces van dichtbij te volgen, dat nu vooral bestaat uit scheepsbouw.
De grootste uitdagingen van Fretz? “Nou, niet zo veel eigenlijk. Het meeste loopt best goed, zowel de bouw als de samenwerking met de Belgen. Natuurlijk gaan er wel eens zaken anders dan we bij DMO gewend zijn en lopen we wel eens tegen een probleem aan, maar daarop is prima aan te passen. De echte uitdagingen zitten vooral aan het eind, als alle systemen goed moeten samenwerken. En dan zal het voor de bemanning in het begin best uitdagend zijn om met zo veel tools tegelijk te opereren.”