Pionieren in space

Luchtmacht bouwt eigen ruimtesatelliet

De luchtmacht is zojuist begonnen aan een wel heel bijzondere testcase als het gaat om de aanschaf van nieuw materieel: een eigen satelliet. Volgens majoor Hans Klinkenberg van het Air & Space Warfare Center en kapitein Frank Matser van Bureau Space kan dit een grote aanwinst zijn voor het optreden van alle operationele eenheden binnen Defensie. ‘Space’ is al lang geen ‘ver van ons bed show’ meer. 6 vragen aan deze 2 hoofdrolspelers.

Waarom hebben we bij Defensie een eigen satelliet nodig?

Klinkenberg: “Omdat we te afhankelijk zijn van andermans satellieten. We krijgen soms onvolledige informatie die bovendien niet altijd beschikbaar is op het gewenste moment.”

Matser: “We kopen nu informatie of beelden van derden, zowel van coalitiepartners als van commerciële bedrijven. Die gegevens zijn niet altijd volledig, weten we. We ontvangen hetgeen zij willen loslaten. Zelf informatie vergaren en analyseren is een stuk betrouwbaarder.”

Klinkenberg: “Daarbij is het tactisch natuurlijk ook niet altijd handig om derden te laten weten naar welke gegevens je op zoek bent.”

Majoor Hans Klinkenberg (l.) en kapitein Frank Matser met een schaalmodel van de satelliet die naar verwachting eind 2018 wordt gelanceerd.

Wat moet ‘onze’ eigen satelliet straks kunnen?

Matser: “Om te beginnen willen we gecodeerde communicatie in eigen beheer laten verlopen. Dat verhoogt de veiligheid ervan en is bovendien flexibeler, eenvoudiger en - uiteindelijk - goedkoper. Met een eigen satelliet heb je 24/7 wereldwijde dekking.”

Klinkenberg: “De tweede belangrijke toepassing is een systeem dat elektromagnetische signalen van militaire systemen detecteert en lokaliseert. Dergelijke apparatuur bestaat al, maar is groot van formaat en erg duur. Bovendien delen eigenaren niet of nauwelijks de vergaarde informatie. Momenteel ontwerpen we met onze partners een alternatief systeem dat goedkoper en kleiner is.”

Matser: “De derde functie is een systeem dat de invloed onderzoekt van veranderende zonnestraling op de ionosfeer, een laag rondom de aarde (zie noot 1 onderaan dit artikel, red.). Dit kan namelijk effect hebben op communicatie- en navigatieapparatuur, waardoor deze tijdelijk minder betrouwbaar is. Als je dat weet, kun je erop inspelen. Ook hiervan bestaat al een vergelijkbaar systeem op de markt, maar dit is niet speciaal toegespitst op militaire systemen.”

‘Als dit een succes wordt, hebben we er – als krijgsmacht – allemaal baat bij’

Is zo’n satelliet een grote investering?

Klinkenberg: “Dat valt relatief gezien mee. Er zijn een hoop grote en dure satellieten op de markt, maar sinds kort bestaan er ook zogenoemde nanosatellieten. Qua grootte variëren ze tussen een melkpak en een krat bier. Verder zijn ze minder complex, waardoor ze sneller geproduceerd kunnen worden en goedkoper zijn.”

Matser: “Bovendien doen we alleen zaken met Nederlandse specialisten uit het bedrijfsleven en van diverse kennisinstituten, dat geeft vertrouwen. Het zorgt ervoor dat we snel kunnen schakelen en alles nog beter in eigen beheer houden. Daardoor kunnen we de kosten drukken. We zijn minder afhankelijk van buitenlandse actoren. Als dit een succes wordt, hebben we er allemaal baat bij.”

Klinkenberg: “Maar om een concreet antwoord te geven: de kosten van het ontwerp tot en met de lancering zijn begroot op 2,5 miljoen. Ter vergelijking: een optische waarnemingssatelliet ter grootte van een wasmachine kost veertig keer meer.”

De nanosatelliet waarmee de luchtmacht een pilot gaat draaien zit qua grootte tussen een melkpak en een krat bier in.

Past dit binnen de - financiële - mogelijkheden van de luchtmacht?

Matser: “Ja, daarvoor is speciaal innovatiebudget vrijgemaakt. In een snel veranderende wereld moet je je zelf nou eenmaal blijven ontwikkelen, anders ben je weg.”

Klinkenberg: “Er zijn legio landen die al eigen militaire satellieten hebben. Duitsland, Frankrijk, Engeland, Italië, Spanje, Canada, Australië, China, Japan, Rusland en de Verenigde Staten zijn er een aantal van. We lopen dus zeker niet voorop.”

Matser: “Dit pionieren en het blijven innoveren past bovendien uitstekend binnen de transitie naar de 5e generatie luchtmacht. Het vergaren en beschikken over de juiste informatie wordt steeds belangrijker, voor alle krijgsmachtdelen. Wat dat betreft kan een eigen satelliet echt iets toevoegen.”

‘In een snel veranderende wereld moet je blijven ontwikkelen, anders ben je weg’

Kan de luchtmacht dan niet beter samenwerken met één of meer landen?

Klinkenberg: “Uiteindelijk misschien wel. Maar momenteel zitten we nog in de pilotfase. We willen eerst zelf ontdekken wat de mogelijkheden van een satelliet zijn en hoe ze aansluiten op onze behoeften.”

Matser: “Daarbij was het dan een veel langer traject geworden. Je moet dan met meer partijen rekening houden en dat kost simpelweg meer tijd. Bovendien willen we dat elektromagnetische ‘snuffelsysteem’ compleet in eigen beheer houden.”

Klinkenberg: “Maar wie weet is een samenwerking wel mogelijk als Defensie na de testfase besluit ermee verder te willen. Dat sluiten we zeker niet uit.”

Matser: “Precies. We gaan nu eerst als luchtmacht zelf pionieren. Als dan blijkt dat we er operationeel echt beter van kunnen worden, dan moeten we daar eerst ook de landmacht, marine en Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst van overtuigen. Zodra we defensiebreed draagvlak en budget hebben, kunnen we kijken of er samenwerkingsverbanden met andere landen mogelijk zijn.”

De luchtmacht gaat de satelliet minimaal drie jaar lang, zo langs als de levensduur, beproeven om te kijken of die ook echt een behoefte vervult.

Wat betekent dat voor het hele tijdspad van het project?

Klinkenberg: “Afgelopen september kregen we een ‘go’ van de Luchtmachtraad voor de plannen van deze pilot. Toen hadden we er al anderhalf jaar vooronderzoek en een haalbaarheidsstudie op zitten. Momenteel zijn we bezig met het sluiten van contracten, waarna de productie kan starten. Eind 2018 verwachten we de satelliet te lanceren. De producent van de satelliet koopt daarvoor ruimte in op een geplande raketvlucht.”

Matser: “Vervolgens kunnen we minimaal drie jaar lang, de levensduur van een nanosatelliet, testen of de satelliet ook echt aan onze behoefte voldoet. Eventueel kunnen we nog wat software-aanpassingen doorvoeren, net als je dat op je mobiele telefoon doet.”

Klinkenberg: “En boeken we in die testperiode al successen, dan is het zeker niet ondenkbaar dat we de satelliet al gaan inzetten tijdens echte missies.”

Meer weten over de ontwikkelingen binnen ‘space’, het vierde operatiedomein van Defensie? Lees dan de artikelen die eerder in de Vliegende Hollander verschenen:

  1. Storm op komst vanuit de ruimte https://magazines.defensie.nl/vliegendehollander/2015/05/ruimteweer
  2. Nederlandse stappen richting de sterren
    https://magazines.defensie.nl/vliegendehollander/2014/10/space
  3. ‘Space’ is dichterbij dan men denkt
    https://magazines.defensie.nl/vliegendehollander/2014/05/space

Tekst: Jopke Rozenberg-van Lisdonk

Foto’s: Evert-Jan Daniëls

Artist impressions: Bas Stijnen