Tekst Arno Marchand
Foto Nederlands Instituut voor Militaire Historie en open internetbronnen
WO II na 5 mei nog niet voorbij in gehele koninkrijk – deel 2
Augustus is de laatste maand van strijd in de Pacific en daarmee van de Tweede Wereldoorlog. Diverse Nederlandse vliegende eenheden dragen boven het immense watergebied bij aan de strijd tegen Japan. Vorige maand stond het vizier op het 18 en 321 Squadron. Deze maand is het gericht op het 120 (NEI) Squadron en (de voorlopers van) het 19 (NEI) Transport Squadron.
120 Squadron
Na het Netherlands East Indies (NEI) bommenwerpersquadron kijken Nederlanders in Australië anderhalf jaar reikhalzend uit naar de oprichting van ook een jachtvliegeenheid. Dat gebeurt op 10 december 1943 in Canberra, met de oprichting van het No. 120 (NEI) Squadron RAAF (Royal Australian Air Force). Pas dan zijn er voldoende Nederlandse jachtvliegers opgeleid op de Royal Netherlands Military Flying School in Amerika. Een belangrijke voorwaarde om überhaupt voor de levering van geallieerde vliegtuigen in aanmerking te komen. Eind december arriveren daarvan de eerste: 24 stuks Curtiss P-40 Kittyhawk.
Via een detachering in Potshot verhuist het squadron vanaf 10 april 1944 naar Merauke op het zuidelijk deel van Nederlands Nieuw-Guinea. Dat is tijdens heel WO II niet bezet geweest.
‘Frustraties te over: we wilden met de Amerikanen meedoen’
Niet 1 héél klein Japje...
Vanaf juni vliegt ‘120’ operationeel. Hun taak is het bewaken van de 150 kilometer brede Torres Zeestraat tussen Asutralie en Nieuw-Guinea en het onderscheppen van Japanse vliegtuigen. Voor dat laatste was de P-40 echter veel te zwaar en dus te langzaam. Erg druk hebben de vliegers het bovendien niet; de frontlijn ligt dan namelijk al op de noordkust van Nieuw-Guinea, op zo’n 700 tot 1.000 kilometer afstand. Maandenlang geen enkele offensieve actie tegen Japan levert bij het hele squadron frustraties te over op. Uit het squadronboek: ‘Daar zaten we dus en moesten waken, om te voorkomen dat de Jappen niet in Australië kwamen. Dat hebben ze ook nooit geprobeerd. Oh alarmpjes genoeg, maar altijd loos: niets te zien of slechts een vriendschappelijk vliegtuig dat zijn baken niet had aangezet. We kwamen niet 1 héél klein Japje tegen. We wilden met de Amerikanen meedoen.’
‘Een vliegende tank’
Vlieger sergeant-majoor b.d. Hugo ‘Boebie’ Haye, over zijn toestel: “Het duurde een half uur voordat we met de Kittyhawk op hoogte waren. Het was echt een vliegende tank, zo zwaar. Ik zat er daarom niet op te wachten om Japanners onderweg te ontmoeten. Zij hadden superieure kisten. Ik heb mijn best gedaan.”
Eindelijk strijd
Vanaf 8 november 1944 wanneer het front nog verder weg is, gaan bij toerbeurt van ongeveer een week vliegers naar het eiland Noemfoer, ruim 1.100 kilometer noordwestwaards. Van daaruit kan 120 eindelijk intensief strijd leveren met Japanners, van wie er nog zo’n 50.000 in het gebied zijn. Zo maakt iedere vlieger zo’n 7 à 8 operationele vluchten: aanvallen op schepen, vliegvelden en bijbehorende instellingen, opslagplaatsen, voertuigen en iedere Japanner die zich daarbuiten vertoont. Begin 1945 gaat het squadron op niet-operationele status om te kunnen verhuizen. Dat duurt echter nog tot april, waarna het op Biak (in het noorden van Nieuw-Guinea) pas midden juni weer operationeel is.
‘Bomen cirkelden op cockpithoogte’
“Het ging ook wel eens net goed”, vertelt tweede luitenant b.d. P-40 vlieger Gerard Fokkinga: “Bij een gecombineerde aanval met bommenwerpers zat ik ineens middenin hun bommenregen. Ik dacht dat ze later zouden komen, maar de vlammen schoten ineens uit de grond en de bomen cirkelden op cockpithoogte. Dat was een stommiteit. Ik heb echt geboft.”
‘Ondoordringbaar oerwoud waarin kannibalen wonen en zeeën waarin het wemelt van de haaien’
Volop inzet
Leefklimaat en omstandigheden zijn op Biak zogezegd ‘100% beter dan in Merauke’. En ook zijn hier nog genoeg Japanners die felle strijd leveren. 120 wordt nu eindelijk volop ingezet als operationeel squadron. Vluchten van wel 5 uur over ondoordringbaar oerwoud waarin kannibalen wonen, bergen tot 5.000 meter hoog en zeeën waarin het wemelt van de haaien. Kittyhawks komen geregeld vol kogelgaten terug, moeten noodlandingen maken of storten neer. In de 2 weken voor de capitulatie worden maar liefst 5 P-40’s neergeschoten en raken diverse andere zwaar beschadigd. In 2 jaar tijd laten 14 van de in totaal 56 vliegers van het 120 Squadron het leven. Na 15 augustus is de oorlog plotseling voorbij, maar de vijandelijkheden nog niet. 2 dagen later worden nog 4 P-40’s door Japanners beschoten.
Luchttransport
Zonder bevoorrading liggen alle operaties stil, zo ook de Nederlandse. Daarom worden in Australië 2 transporteenheden in het leven geroepen: op 16 januari 1943 als eerste de NEI Transport Sectie Brisbane (NEI TSB) en op 1 februari 1944 de NEI Transport Sectie Melbourne (NEI TSM). In de havens van die steden komen de Geallieerde transportschepen aan. Voormalig verkeersvliegers uit Nederlands-Indië die het uitgestrekte gebied en de bijbehorende gevaren zeer goed kennen, vormen het grootste deel van de bemanningen. Zij vliegen de goederen naar het 18 en 120 Squadron. Ook voeren de secties regeringsopdrachten uit en veel vluchten voor de Amerikaanse strijdkrachten.
‘De rook is net opgetrokken als hij met een C-47 landt op het strand’
Kogels om je oren
Ook transportvluchten zijn niet zonder gevaar. Bij een ongeluk met een C-47 op 7 september 1944 verliezen de 4 Nederlandse bemanningsleden het leven, net als 7 jachtvliegers van het 120 Squadron en nog 9 andere passagiers. Transporttoestellen komen ook in gevechtssituaties terecht. Dat ervaart flight engineer militiesergeant 1 Leendert Van de Graaf in mei en juni 1945. Australische en Nederlandse troepen zuiveren het eiland Tarakan van Japanse strijders. De rook is net opgetrokken als hij met een C-47 landt op stalen platen op het strand. Van de Graaf: “Snel de vracht uitgeladen, tanken en zodra het kon in tegengestelde richting weer opstijgen. Er waren plaatsen waar de Japanners nog vanuit bomen op ons schoten. Bij het tanken op de punt van de vleugel, vlogen de kogels je soms om de oren.”
Geen toestemming
De 2 transportsecties gaan op 7 november 1944 in Brisbane officieus samen tot No. 1 NEI Transport Squadron, kortweg aangeduid als NEITS. Het Geallieerde opperbevel en de RAAF gaven hiervoor echter nog geen toestemming. Gevolg: de eenheid kan niet of moeilijk aan onderdelen en technisch personeel komen en onderhoud is een groot probleem. Na veel overleg tussen Nederland en Australië krijgt het toch een erkende aanduiding: No. 19 NEI Transport Squadron. Dat is op 15 augustus 1945, de dag van de Japanse capitulatie.
Grote onbekende
In Australië was er nóg een vliegende Nederlandse eenheid, een grote onbekende: de NEI Aircraft and Personnel Pool (APP). Het reservesquadron werd opgericht op 1 september 1943 in Canberra en zorgde met een klein aantal transportvliegtuigen ook voor de bevoorrading van operationele squadrons. Maar de APP diende vooral voor het laten bijkomen van operationele bemanningen, het op peil houden van hun vliegvaardigheden en het voorbereiden/omscholen van nieuw opgeleide bemanningen. Daarnaast had de APP diverse B-25’s en P-40’s achter de hand als aanvulling op oorlogsverliezen van 18 en 120 Squadron. Vanaf 1 april 1944 heette het de NEI Personnel and Equipment Pool (PEP).
Overmacht
Op 2 september wordt de overgave van Japan ondertekend op het Amerikaanse slagschip USS Missouri in de baai van Tokyo. Direct daarna klinkt het indrukwekkende slotakkoord van de militaire luchtvaart. Een steeds zwaarder wordende trilling is voelbaar en geronk zwelt tot bijna oorverdovend aan. Aan de horizon is te zien waarom. Om de overmacht van de geallieerde kracht bij te zetten, volgt er een fly by van 450 US Navy vliegtuigen (foto onder) en liefst 525 US Army Air Force B-29 bommenwerpers.
Van het in 1942 uit Java ontkomen Nederlands vliegend personeel, sneuvelt of verongelukt ongeveer de helft in de strijd met Japan. Maar nu is WO II – ook voor Nederland – voorbij.