Tekst Bert van Elk
Foto NIMH

x
Onderzeeboot Hr.Ms. O 20 (1939-1941) komt voor de Nederlandse kust boven water tijdens de proefvaart.

In de rubriek Terug naar de Toekomst kijkt Materieelgezien terug op een innovatie van de Nederlandse krijgsmacht die ooit hypermodern was, maar nu verouderd. In deze laatste aflevering de snuiverinstallatie die van duikboten onderzeeboten maakte, omdat ze aanmerkelijk langer onder water konden blijven.

Om maar even met een heikele discussie te beginnen: is het nu duikboot, onderzeeër of onderzeeboot? Wie wat minder bekend is met de finesses van de Koninklijke Marine gebruikt de termen door elkaar. De marine maakt als enige ter wereld onderscheid tussen enerzijds duik- en anderzijds onderzeeboten. Een duikboot is een vaartuig dat zich voornamelijk boven water verplaatst en pas onder water gaat om aan tegenstanders, zoals torpedobootjagers, te ontsnappen of om aan te vallen. Die werkwijze was tot aan het eind van de Tweede Wereldoorlog min of meer gebruikelijk. Een onderzeeboot daarentegen komt alleen aan de oppervlakte als dat nodig is. Die verandering werd mogelijk door de snuiverinstallatie, een Nederlandse uitvinding uit 1936. 

De snuiver, antenne en periscoop van de onderzeeboot Hr.Ms. Zeehond (1961-1990) steken boven het water van de Noordzee uit (foto: NIMH).

Duikboten en stoommachines

De achilleshiel van duikboten was tientallen jaren de aandrijving. De eerste, zoals die van de Alkmaarse uitvinder Cornelis Drebel, moest het hebben van roeiers. Tussen 1620 en 1624 deed hij proeven met een 'onderzeeboot' op de Britse rivier de Theems. Met roeiers legde het vaartuig flinke afstanden af op een diepte van 4 tot 5 meter. Met Drebels uitvinding is verder weinig gedaan. Tijdens de Amerikaanse Burgeroorlog werd voor het eerst een duikboot met een (stoom)machine gebruikt. Het nadeel: de stoommachine was afhankelijk van de zuurstof in de buitenlucht en voor de afvoer van de rook was een schoorsteen nodig. De duikboot moest dus vlak onder het wateroppervlak blijven en was voor iedereen zichtbaar door de rookpluim uit de uitlaat. Het succes van dit type boot was niet groot. De komst van accu's en elektromotoren in de 19e eeuw leek een stap voorwaarts, ware het niet dat de eerste accu's niet alleen zwaar en groot waren, maar ook nog eens giftige dampen verspreidden. Bovendien moesten die batterijen ook weer opgeladen. Kortom: duikboten konden maar kort onder water blijven. 

De Snuiver

Luitenant-ter-zee der eerste klasse Jan Jacob Wichers en schout-bij-nacht Johannes Cornelis van Pappelendam bedachten in de tweede helft van de jaren 30 een oplossing voor het probleem: een uitschuifbare pijp waardoor lucht in de duikboot kon komen en afvalgassen konden verdwijnen. Beide pijpen hadden zelfsluitende kleppen die het zeewater tegenhielden. Zo werd de duikboot een onderzeeboot. Duikboten konden zo gebruik maken van dieselmotoren om te varen en de accu's op te laden. De kans op ontdekking door de vijand bleef klein en het was nu mogelijk langer onder water te blijven. Ze noemden hun uitvinding een 'installatie voor getrimd dieselen'. 

De Koninklijke Marine wilde de 25 onderzeeboten van de Onderzeedienst met de installatie uitrusten en begon daar eind jaren 30 mee. Toen de Tweede Wereldoorlog in Oost-Azië uitbrak waren daar Hr.Ms. O 19 en de O20 met deze snuivermast uitgerust. Deze voor die tijd hypermoderne onderzeeboten doken tot 100 meter diep en waren in staat de Japanse vijand onopgemerkt te naderen en aan te vallen. 

De allereerste onderzeeboot van de Koninklijke Marine: Hr.Ms. O 1 (in dienst van 1906 tot 1920) werd gebouwd als de Luctor et Emergo (foto: NIMH).

Nederlandse nieuwlichterij

LTZ1 Wichers zou volgens overlevering de uitvinding in 1936 hebben gedaan en de prototypes werden op de O 19 en de O 20 geplaatst. Omdat ze daar tot tevredenheid functioneerden was de O 21 de volgende onderzeeboot die de installatie kreeg, gevolgd door de anderen. Naar verluidt liet de Royal Navy tijdens de Tweede Wereldoorlog de snuivers van de naar Engeland uitgeweken Nederlandse onderzeeboten verwijderen. De Nederlandse nieuwlichterij werd niet gewaardeerd.

De Duitse Kriegsmarine maakte met de installatie kennis na de bezetting van Nederland. Op scheepswerven in Rotterdamen scheepswerf de 'Schelde' in Vlissingen lagen enkele onvoltooide onderzeeboten. Duitse ingenieurs verbeterden de Nederlandse vinding door veiligheidskleppen in te bouwen en plaatsen ze in hun nieuwe onderzeeboten. Ze noemden de installatie de Schnorchel. De US Navy wist niets van deze nouveauté tot aan het eind van de oorlog een Duitse onderzeeboot in hun handen viel. Zij noemden het een snorkel en dachten heel lang dat het om een Duitse vinding ging. 

Rechtszaak

Over wie van de 2 Nederlandse officieren de installatie heeft bedacht, doen verschillende verhalen de ronde. De familie Van Pappelendam beweerde na de oorlog dat Wichers het idee in de tijd van de Tweede Wereldoorlog had 'gestolen'. Door 'kleine veranderingen' maakte hij er een eigen ontwerp van. Van Pappelendam zou er niets tegen hebben kunnen doen, omdat hij destijds in een krijgsgevangenenkamp zat. Het conflict liep zo hoog op dat er een rechtszaak over werd gevoerd. De rechter besliste in het voordeel van Van Pappelendam, waardoor het idee aan Wichers én Van Pappelendam werd toegeschreven.

De snuiver is door de komst van atoomonderzeeboten niet overbodig geworden. Er is immers maar een beperkt aantal landen dat daarover de beschikking heeft. Het merendeel van de onderzeeboten in de wereld gebruikt nog altijd een combinatie van diesel- en elektrische aandrijving. Daarbij wordt nog altijd dankbaar gebruik gemaakt van de Nederlandse vondst. Wellicht verandert dat in de toekomst bij een volgende generatie onderzeeboten, aangedreven door Air Independent Propulsion (AIP). Dat is een vorm van aandrijving met brandstoffen, waarvan de afvalgassen worden hergebruikt. De KM is daarin geïnteresseerd, maar of deze manier van voortstuwing al kan worden toegepast bij de opvolgers van de Walrusklasse-onderzeeboten is nog niet duidelijk. 

Onderzeeboot Hr.Ms. O 19 (1939-1945), vertrok op 25 juli 1939 uit Den Helder naar Nederlands-Indië. Deze onderzeeboot was met Hr.Ms. O 20 uitgerust met een snuiver. Ze vormden daarmee een uniek duo, omdat ze de enigen ter wereld waren met deze Nederlandse vinding (foto: NIMH).

Nederlanders hebben iets met water. Ze staan in de wereld bekend om hun waterbeheer. Ze maken land uit water, varen met schepen op het water en waren ook een van de eersten die probeerden met een vaartuig onder water te gaan en blijven. Het eerste gedocumenteerde vaartuig dat zich onder water voortbewoog ontwierp en bouwde de Alkmaarse uitvinder Cornelis Drebbel. 

Pas in de Amerikaanse burgeroorlog was de techniek zover gevorderd dat er een duikboot kon worden gebouwd en ingezet. De handaangedreven Confederate States Ship Hunley bracht als eerste onderzeeboot een vijandelijk schip tot zinken in 1864. Na deze raid zonk de Hunley naar de 70 meter diepe zeebodem en nam 8 bemanningsleden mee. Het wrak werd in 2000 geborgen.

De Koninklijke Marine kreeg in 1901 de eerste duikboot: de Hr.Ms. O(nderzeeboot) 1, gedoopt als de Luctor et Emergo. Het krijgsmachtdeel was een jaartje later dan de veel grotere US Navy. In 1906 werd het belang van de onderzeeboot binnen de marine duidelijk gemaakt door de oprichting van de onderzeedienst

Bronnen:

Doedens, Anne en Matthieu Bosboom: 'De canon van de Koninklijke Marine. Geschiedenis van de zeemacht.' Zuthpen, 2020, pag. 115.