Hoe handel je als marechaussee in het heetst van de strijd? Als er levens op het spel staan of chaos overheerst? In deze rubriek vertellen collega’s over zo’n moment tijdens de dienst. Een moment waarbij het er echt op aankomt.
Op zaterdagochtend 12 september 2015 zit forensisch rechercheur Vincent aan zijn ontbijt en maakt aanstalten om naar het voetbalveld te vertrekken. Maar de planning loopt anders. Hij krijgt een melding, haast zich naar Schiphol en probeert zich voor te bereiden op wat uiteindelijk een van de meest indrukwekkende zaken in zijn loopbaan zal worden. In de auto overpeinst hij de melding die hij zojuist kreeg: ‘Er hangen meerdere lichaamsdelen uit een vliegtuig afkomstig uit Kenia’.
Wat dacht je toen je deze melding hoorde?
“Deze kwam wel even binnen. Ik realiseerde me direct dat dit een heftige zaak kon worden. Er ging van alles door mijn hoofd, vooral hoe ik het wilde aanpakken. Weet je, op het moment dat je een melding krijgt en je gaat rijden, dan ben je ervan. Dat gaat meestal goed en gelukkig lukte het mij dit keer ook om direct om te schakelen.”
Wat trof je aan?
“Het ging om een groot vrachtvliegtuig volgeladen met rozen. Dat vond ik toen al zo’n tegenstrijdigheid en nog steeds grijpt dat gegeven me aan. Inmiddels wisten we al dat het om 1 lichaam ging en niet om meerdere. Het vliegtuig werd een plaats delict. Is er sprake van een misdrijf, suïcide of toch een ongeluk? Ik werd direct gewezen op het landingsgestel. Een gigantisch wiel en daarboven een openstaande klep. Ik klom erin en zag een deel van een schoen en een stuk kleding liggen. Vrij snel daarna zag ik het stoffelijk overschot van een jonge jongen liggen. Aan de buitenzijde, aan de onderkant van het vliegtuig, zag ik dat zijn vingers ingeklemd zaten tussen het luik. Hij had geen schijn van kans. Niemand kan zo’n vlucht overleven. In deze ruimte van het vliegtuig sterf je door onderkoeling en gebrek aan zuurstof.”
‘Hij had geen schijn van kans. Niemand kan zo’n vlucht overleven’
Hoe ging je te werk?
“Al zouden we het hele vliegtuig uit elkaar moeten schroeven, voor mij was het belangrijk dat hij er op een waardige manier uit werd gehaald. Dat lukte gelukkig ook. Mijn collega’s maakten een provisorische afzetting, zodat we ter plaatse de eerste schouw konden doen. Er waren geen aanwijzingen van enig misdrijf. Het strafrechtelijke proces was toen klaar, maar dan volgt het identificatieproces. Wie was deze jongen? In het mortuarium onderzochten we hem verder. We keken naar kenmerken op de kleding en op de huid. We namen vingerafdrukken, DNA werd afgenomen en we verzamelden gebitsgegevens. We lieten zelfs een CT-scan maken van het lichaam om een leeftijdsschatting te maken. We hadden te maken met een jongen van tussen de 16 en 20 jaar oud. Het enige wat hij bij zich had was een studentenkaart, een simkaart, een paar muntjes, een sleutelbos, een papiertje met een telefoonnummer en een stuk strotouw, dat hij waarschijnlijk gebruikte als talisman. Zowel de studentenkaart als het telefoonnummer waren een dood spoor. We hadden sporen, maar konden deze niet vergelijken. Nergens stond hij in een databank. We hoopten op een toevalstreffer, maar die kwam niet.”
Hoe liep het af?
“Eigenlijk heel triest. Hij is naamloos begraven in een tijdelijk graf in Hoofddorp. Ik was erbij, samen met enkele collega’s. Dat doe ik normaliter nooit, maar dit keer was het belangrijk voor me. Bij een identificatie zijn er normaal gesproken nabestaanden bij de uitvaart aanwezig. In dit geval dus niet. Het was voor mij een soort laatste eer, een laatste groet. De uitvaart duurde nog geen 5 minuten. Iemand las een gedicht voor. Hij lag in een graf met het opschrift ‘Nomen Nescio’, Latijns voor ‘naam onbekend’. We stonden even stil bij het graf en dat was het. Dan is het klaar. Maar eigenlijk was dat het niet voor mij. Wie hebben we nu begraven?”
‘Bij het zien van rozen gaan mijn gedachten nog altijd uit naar die onbekende jongen’
Wat maakte deze zaak voor jou zo indrukwekkend?
“Als forensisch rechercheur wil je zaken oplossen en mensen identificeren. Het is heel dankbaar werk, omdat je iemand kan teruggeven aan de nabestaanden. Ik vond het contrast groot. Ik eet ‘s ochtends mijn broodje hagelslag. Deze jongen besloot in een vliegtuig vol met rozen te klimmen op zoek naar een beter leven. Rozen die je dagelijks op de markt kan kopen. Kun je je voorstellen dat die jongen daar lag? Doodsbang terwijl er een levensgroot, op hoge snelheid draaiend, vliegtuigwiel op je af komt en het toestel de lucht in gaat. En dan, op 10 kilometer hoogte ergens in een luchtruim, overlijdt hij. Helemaal alleen met enkel een strotouw in zijn hand. Ergens op deze aardkloot, waarschijnlijk in Kenia, is een vader, moeder, broer of zus die niet weet waar zijn of haar kind of broer is. Deze jongen is inmiddels vanuit het tijdelijke graf in een groot verzamelgraf gelegd en naar verloop van tijd wordt ook dat graf geruimd. En dan verdwijnt hij gewoon, naamloos. Een mens zoals jij en ik, met familie zoals jij en ik, die verdriet en plezier heeft gekend zoals jij en ik. Ik kan dat moeilijk accepteren. Ik hoop, waarschijnlijk tegen beter weten in, dat iemand met een aanwijzing over hem komt. Bij het zien van rozen gaan mijn gedachten nog altijd uit naar die onbekende jongen in het ‘rozenvliegtuig’. Het raakt me nog steeds. Dit is een zaak die je bij blijft.”
Ben of ken jij een collega die iets bijzonders heeft meegemaakt tijdens de dienst? Een moment waarbij ‘het erop aankwam’? Laat het ons weten via kmarmagazine@mindef.nl.