Tekst KAP Wouter Helders
Foto SM Eva Klijn
‘Met MacGyver-instelling kom je ver, maar ik ben bezorgd’
Met een slordige 12 knopen ploegt Zr. Ms. Vlaardingen door het grijze water van de Oostzee. Een koude wind uit het noorden klopt het water op tot kleine golven. De grauwe lucht maakt dat de overgang tussen zee en lucht soms nauwelijks te zien is. Veel maakt dat echter niet uit. De 37-koppige bemanning houdt zich vooral bezig met wat er onder de zeespiegel gebeurt. Dat gebeurt vanaf een mijnenjager die toch écht zijn beste tijd gehad heeft.
“We maken hier tijdelijk deel uit van de permanente mijnenbestrijdingsvloot van de NAVO, de ‘Standing NATO Mine Counter Measures Group 1’ (SNMCMG-1)”, legt commandant luitenant ter zee 1 Jur van Kasteren uit. “We surveilleren op zee, fungeren als snelle reactiemacht voor de NAVO in het gebied en jagen op mijnen.” Al snel zal blijken dat dat laatste ook vandaag geen holle frase is. Verspreid door de wereldzeeën liggen nog duizenden mijnen, munitieresten en andere explosieven. Veelal gelegd tijdens een van de wereldoorlogen, of erna gedumpt, zijn het letterlijk tikkende tijdbommen. SNMCMG-1 voerde ‘historical ordnance disposal’-operaties uit. In 4 dagen tijd vond de Vlaardingen (M864) alleen al 4 mijnen en de explosieve kop van een torpedo.
Verzonken speeltuin
“We komen hier van alles tegen onderwater”, vertelt korporaal BDA-duiker Rob Bos, terwijl de mijnenjager even stil ligt voor de kust van Letland. “Het is een speeltuin voor ons; er ligt van alles. Bureaustoelen, olievaten, containers, houten kratten, wrakken en,” – hij wijst naar het donkere water voor zich –, “af en toe een zeemijn.” Naast hem heeft korporaal TD Tim Brouwer net de laatste controles uitgevoerd aan de oranje Seafox-I (‘Investigate’), een onderwaterrobot waarmee objecten op de zeebodem kunnen worden geobserveerd.
In de commandocentrale, van waaruit de robot bestuurd wordt, stromen de live videobeelden even later binnen. Sergeant ODND Chris Tuinstra voorziet de beelden van commentaar: “Het is een lastig apparaat om te besturen. Hij is niet erg wendbaar en de camera’s zijn niet erg duidelijk en zwart-wit.” Toch ziet het geoefende oog van de bootsman al snel wat voor zeemijn het is. “Een Duitse GD uit WO-2.”
‘Hoofdzaak is dat we onze taak hebben kunnen uitvoeren en dat er weer een mijn minder is’
Geen waterzuil
Na de identificatie wordt de omgeving verder verkend. Hoe ligt de mijn erbij, hoe is de omgeving en wat is de beste benadering? Alle deze factoren samen leiden tot een plan van aanpak over hoe de mijn het best onschadelijk gemaakt kan worden. Daarna is het tijd voor het ‘echte’ werk. De zwarte Seafox-C (‘Combat’), een onderwaterrobot die door de explosieve lading in zijn kop het best met een geleide torpedo vergeleken kan worden, gaat op de zeemijn af. Een paar minuten later klinkt er een harde knal, maar de gehoopte waterzuil blijft uit. “Hij lag op ruim 33 meter, te diep”, zegt een ervaren rot. Veel andere mannen en vrouwen bergen licht teleurgesteld hun mobiele telefoons weer op. Hun filmpjes zijn weinig spectaculair geworden.
“Hoofdzaak is dat we onze taak hebben kunnen uitvoeren en dat er weer een mijn minder is”, relativeert Van Kasteren even later na bevestiging van de vernietiging. “Bovendien”, voegt de Estse ‘commander’ Johan-Elias Seljamaa, commandant van het vlootverband, toe, “laat deze operatie zien dat we in NAVO-verband (zie infographic, red.) kunnen samenwerken. Veel landen hebben goed getrainde individuele schepen, maar missen de vlootervaring. Ook leren bemanningen nu andere types schepen kennen met hun krachten en zwaktes.”
‘Op de Wereldhavendagen waren heel veel bezoekers die vroegen of dit schip nog in gebruik was’
Niet zonder slag of stoot
Tussen de woorden door wijzen de mannen op een ander probleem: de staat van de Nederlandse mijnenjagers-vloot. Die kent ook ‘zwaktes’. Zo moest Zr. Ms. Willemstad afhaken met motorproblemen en kon Nederland haar bijdrage aan de NAVO-operatie alleen waarmaken door de ook om onderhoud schreeuwende Vlaardingen af te vaardigen. Seljamaa is mild: “Het gaat erom hoe Nederland dit opgelost heeft en dat is goed gelukt”. Van Kasteren is een stuk harder in zijn oordeel: “Het schip functioneert, we krijgen het gerepareerd, maar de intensiteit van de storingen neemt toe.” Hij zwijgt even en denkt na voor hij toevoegt: “Op de Wereldhavendagen waren heel veel bezoekers die vroegen of dit schip nog in gebruik was. De meesten dachten dat het een museumschip was.”
Inspectie van de ingewanden van het schip bevestigt zijn verhaal. Assistent-monteur matroos 2 TD Geoffrey Mulder en zijn collega’s moeten alles uit de kast trekken om de oude motor van het schip te laten draaien. “We hebben constant storingen”, legt Mulder uit. “Laatst nog ontstond er een lek in een smeerolieleiding en stroomde er 800 liter olie het ruim in.” Hij toont de plek waar de leiding met ‘vloeibaar metaal’ dichtgemaakt is. Ook op andere punten lijkt de 30-jaar oude motor hard aan vervanging toe. Mulder: “Door verweerd rubber, los getrilde pakkingen en metaalmoeheid gaan steeds meer onderdelen kapot.”
Oude dame
“Ook onderdelen zijn steeds lastiger te krijgen voor de ‘oude dame’; als ze er al zijn in nieuwe uitvoering, moeten ze vaak ter plekke passend worden gemaakt en dat kost veel tijd”, voegt commandant Van Kasteren toe. “Met een goede MacGyver-instelling kom je heel ver, maar ik ben wel bezorgd. Het is nu nog vol te houden, maar hoe is dat over 5 jaar?”