Tekst KAP Saminna van den Bulk
Foto Privéarchief Max Wolff, archief Mediacentrum Defensie
Het bijzondere verhaal van Max Wolff
Hij was een van de bevrijders van West-Europa in de Tweede Wereldoorlog. De naam van de Joodse veteraan Max Wolff, inmiddels 98 jaar, is onlangs onthuld op een herdenkingsplaquette in het Britse Portsmouth. Van daar vertrok in juni 1944 de vloot voor de landing in Normandië. Een redacteur van het Mediacentrum Defensie tekende onlangs zijn verhaal op. Een bijzonder stuk geschiedenis.
Kwiek rolt de veteraan zijn rollator (“mijn huidige pantserwagen”) de woonkamer in. Het gehoor is niet al te best meer, met dank aan het gebulder van de houwitsers tijdens het Ardennenoffensief in december 1944 (“na twee dagen heb je het wel gezien met die gehoorbeschermers”). Zijn smartphone biedt via een transcribeer-app soelaas, hier en daar vertoont deze de vragen uitgeschreven.
Voor Wolff is de 100-jarige leeftijd dichtbij, maar zijn daden maken dat er over 100 jaar mogelijk nog over hem gesproken wordt.
‘Dat mijn naam daartussen staat is helemaal bijzonder’
80 jaar geleden, 6 juni 1944, start Operatie Overlord. Massaal landen geallieerde troepen in Normandië, in een poging de Duitse bezetter te verdrijven. Het begin van de bevrijding van West-Europa, tegelijkertijd het einde van vele levens.
Op de British Normandy Memorial Wall staan duizenden namen van hen die bijdroegen aan de bevrijding. Onlangs zijn er dertien namen aan de muur toegevoegd, één uit elk geallieerd land dat deelnam aan de operatie. Zo ook de naam van de Nederlander Wolff: “Dat ze nu namen van geallieerde militairen toevoegen is een eer, dat mijn naam daartussen staat is helemaal bijzonder. Ik ben daar erg trots op.”
‘Met een klein koffertje en valse paspoorten gingen we op pad’
Op de vlucht
Hoeveel jaren het ook geleden is, achter de heldere ogen van de Joodse Wolff speelt de oorlog zich nog scherp af. Hij is veertien jaar en woont met zijn familie in Arnhem als de oorlog uitbreekt. Zijn wereld verandert compleet, wanneer de Duitse bezetter Joden meer en meer wil onderdrukken. Zo werd het huis van de familie Wolff in Arnhem gevorderd door de SS. “Mijn ouders kregen een uur de tijd om het noodzakelijkste in een koffertje mee te nemen.” Nederland is niet langer een veilige plek, weet zijn familie. Zwitserland moet een veilig heenkomen bieden. “Van de voorbereidingen op de vlucht in augustus ’42 heb ik weinig meegekregen. Het gebeurde in het geheim, het werd me niet verteld”, blikt Wolff terug. “Tot we vertrokken. Met wat bagage en valse paspoorten gingen we op pad.”
Met hulp van het Belgisch verzet duiken ze onder in een chocoladefabriek in het Brusselse Molenbeek. Ook Wolffs zussen en zwager komen daar aan voor de doorreis naar Zwitserland. Het is de laatste keer dat ze samen zijn, vertelt Wolff. Het drietal wordt gearresteerd door Zwitserse douaniers en overgedragen aan een Duitse patrouille. Daarna worden Wolffs zussen en zwager overgebracht naar een gevangenis in het Franse Besançon. Na drie weken worden ze via een Durchgangslager gedeporteerd naar Auschwitz, het vernietigingskamp waar zij op de dag van aankomst worden vermoord.
Verstopt in een kluis
Wolff en zijn ouders (niet wetende wat hun familieleden precies overkomen was) proberen Zwitserland te bereiken. Maar dat gaat niet zomaar. De Duitsers hadden ondertussen andere delen van Frankrijk ingenomen: de demarcatielijn ‘Vichy’ tussen de vrije en de bezette zone was opgeheven. Passeurs konden hen niet helpen de Frans-Duitse grens over te steken. De Wolffs besluiten terug te keren naar België. “Na ongeveer tien onderduikadressen arriveerden we uiteindelijk in een bank in Halle.” Tot juni 1944, als een SS-eenheid de bank bezet. “We werden door de in paniek geraakte gastheer in de kluis gestopt. Deze was twee bij drie meter, twee meter hoog. Zuurstof was er nauwelijks.”
Wraak
Wolff is er klaar mee. “Ik was 18. Ik wilde oorlogsvrijwilliger worden. Om ertoe te doen, maar vooral om wraak te nemen voor wat ons allemaal was aangedaan.” Zijn ouders zijn dan al drie kinderen verloren. “Die stonden niet te springen toen ik wilde vertrekken.”
Het Belgisch verzet helpt hem de grens over en Wolff reist naar Normandië, om zich aan te sluiten bij de geallieerde strijdkrachten. “Moet je je voorstellen. Een tocht van honderden kilometers om bij de geallieerden te komen. Geen televisie of telefoon, en de permanente angst dat de vijand ergens opdook.”
‘De eerste keer dat ik werd beschoten was ik bang; na een tijdje doet je dat niet zoveel meer’
Beschoten en bestookt
Half juli volgt de bevrijding door de Engelsen bij het Franse Caen. De weg voor Wolff om zich aan te sluiten bij de geallieerde troepen is vrij. Na een uitgebreide screening belandt hij in het Allied Training Center in Wolverhampton, Groot-Brittannië. Organiek wordt hij ingedeeld bij de Brigade Prinses Irene. Deze staat op het punt naar Normandië te gaan. Wolff wordt echter –met zijn grote talenkennis – opgepikt door een eenheid van de Britse Royal Engineers voor een andere taak. “Mijn moeder was Belgische, Frans sprak ik daardoor goed. Iets wat de Engelsen niet beheersen.”
Al snel landt hij alsnog in Frankrijk, in de rol van tolk. “We kregen verschillende opdrachten, zoals het inrichten van een bevoorradingsdepot. We werden wel beschoten. De eerste keer dat dat gebeurde was ik bang; na een tijdje doet je dat niet zoveel meer.”
‘Toen ik, als gevluchte Jood, in een klein pantserwagentje de grens weer overreed… ik voelde triomf’
Ardennenoffensief
Na de bevrijding van Brussel volgde Heusden aan de Maas waar de Duitsers een oorlogsmisdaad pleegden. Voor de terugtocht bliezen zij de toren van het Stadhuis op. Dat terwijl de kelders van het gebouw gebruikt werden als schuilplaats voor de bevolking. 137 mensen vonden de dood.
Wolff patrouilleerde langs de Maas. In Heusden werd hij gedetacheerd bij een eenheid van de Engelse artillerie. Begin december werd deze eenheid overgebracht naar Houffalize om tijdens het Ardennenoffensief ondersteuning te bieden aan de omsingelde Amerikanen in Bastogne. “De omstandigheden waren zeer slecht, twintig graden onder nul en een meter sneeuw en we droegen zomeruniformen…”
Nadat op Kerstmis een weersverbetering optrad, konden de Engelse en Amerikaanse luchtmacht de kansen weer doen keren. De bevrijding komt in zicht, maar de Duitsers geven zich niet gewonnen. De geallieerden rukken op naar Nederland, Wolff wordt gedetacheerd bij verschillende eenheden. “Dat was eind ’44. Toen ik, als gevluchte Jood, in een klein pantserwagentje de grens weer overreed… ik voelde triomf.”
Verschrikkingen
In het voorjaar van 1945 trekt Wolff met een colonne trucks naar het Noord-Duitse Celle, vlakbij het net bevrijde concentratiekamp Bergen-Belsen. Hij deelt er medische hulpgoederen uit en ziet de verschrikkingen die de Duitsers daar hebben aangericht. “De tweede poort mochten we niet inrijden. Daar lagen meer dan 10.000 mensen, stervende aan de vlektyfus.”
Toch stopt het daar niet. Wolffs inzet wordt gevraagd in Arnhem, bij de Engelse Grave Concentration and Identification Unit en de aanleg van de oorlogsbegraafplaats in Oosterbeek. Terugkeren in Arnhem was voor de geboren en getogen Arnhemmer een verschrikking. “Een puinhoop. De hele omgeving was ontvolkt. Mijn ouderlijk huis was op Dolle Dinsdag door de SS opgeblazen.” Zijn werk, waaronder de identificatie, bleek eveneens ontzettend lastig. “Sommige jongens hadden daar al acht maanden gelegen. Het enige dat hun lichaam bijeenhield was hun uniform.”
Tentoonstelling
Wekt dit verhaal je interesse? Tot en met 24 april is er een tentoonstelling in het Airborne Museum in Arnhem genaamd ‘Max Wolff. Van vluchteling tot bevrijder.’ Meer informatie vind je in deze link: https://www.airbornemuseum.nl/airborne-at-the-bridge.
‘Een boete van 75 cent. Vanwege een onderbroek.’
Honderden familieleden
Zowel in Frankrijk, België als Nederland ondersteunt Wolff bij de bevrijding. “In totaal ben ik 289 familieleden verloren.” Zijn ouders weten de oorlog wonderwel te overleven. Bij de toenmalig minister van Oorlog bepleiten zij nog dat hun zoon, na zijn inzet bij de bevrijding, niet als militair uitgezonden kan worden naar Nederlands-Indië. Als hij in ’49 eindelijk uit dienst wordt gesteld en zijn plunjebaal inlevert, wacht hem nog een rekening. “Van 75 cent. Vanwege een mankerende onderbroek.” Hij lacht en voegt er meteen aan toe: “Heel leuk is het natuurlijk allemaal niet.”
Contact met de brigade
Hoewel Wolff zich als militair vooral inzette voor de geallieerden en de Britten, is de band met het Garderegiment Prinses Irene (wat voortkwam uit de Prinses Irene Brigade) voor de veteraan altijd blijven bestaan. “Jarenlang ben ik bij bijzondere evenementen geweest, van koorduitreikingen tot beëdigingen. Er komen ook regelmatig militairen van het regiment langs.”
Hij en zijn vrouw Carla zijn uitgenodigd mee te gaan naar de herdenking van 80 jaar D-Day. “Laatste keer was bij 75 jaar bevrijding. Toen waren we bij een herdenking in Normandië. Iedereen was er, van Queen Elizabeth tot president Barack Obama. Ook bij 80 jaar D-Day willen we dolgraag aanwezig zijn, maar ik weet nog niet of dat lichamelijk lukt.”
Een speciaal woord van dank aan dr. Erwin van Loo van het Nederlands Instituut voor Militaire Historie, voor benodigde achtergrondinformatie.