10

Dit artikel hoort bij: Landmacht 07

Mijn Uitrusting: de escorteur

Tekst Jopke Rozenberg-van Lisdonk
Foto Louis Meulstee

Elke specialist heeft zijn eigen uitrusting. Weet jij wat je collega draagt in het veld? Welke ‘gereedschappen’ zijn onmisbaar? Maandelijks vertelt een landmachter over zijn vak, drijfveren en de materialen die hij tijdens het werk nodig heeft. Aflevering 23: de escorteur van het Cavalerie Ere-Escorte.

De samenstelling van het Cavalerie Ere-Escorte is bijzonder: 1 op de 5 escorteurs is beroepsmilitair, de rest reservist. Ze rijden meestal op paarden van andere particulieren, aangezien de meesten er zelf geen hebben en de cavalerie ook geen paarden meer bezit. Het Ere-Escorte treedt op tijdens de ‘Grote Ceremoniën van Staat’: koninklijke huwelijken, uitvaarten, inhuldigingen en Prinsjesdagen. Op Prinsjesdag rijden 64 escorteurs mee in de stoet, dit jaar voor de 46e keer.

Dit zijn de 8 meest typerende uitrustingsstukken van de escorteur:

Paard

Vroeger gebruikte de cavalerie Groningse en Gelderse paarden. Oer-Hollandse paardenrassen, groot, grof en onverschrokken. Nu gebruikt de cavalerie viervoeters van het KWPN-ras (Koninklijk Warmbloedpaard Nederland): de hedendaagse spring- en dressuurpaarden. Over het algemeen zijn dit grote, representatieve, rustige, goed te trainen dieren. De grootste uitdaging zit hem voor de paarden (en de escorteurs) meestal in het optreden binnen een groep, het blijven lopen onder alle omstandigheden en netjes stil blijven staan tijdens bijvoorbeeld de troonrede.

Attila

Het officiersuniform van de cavalerie is donkerblauw met koordversieringen in ‘Nassaublauw’: de zogenaamde tressen. Deze waren in het originele uniform, daterend uit 1867, verstevigd met staaldraad. Ruiters waren hierdoor enigszins beschermd tegen houwen met de sabel (treffers met de zijkant van het wapen, red.). De kleur van de lus op de opstaande kraag correspondeert met het regiment waartoe de ruiter behoort. Dit kan rood, wit, blauw of oranje zijn. Iedere cavalerist mag het uniform dragen tijdens grote staatsceremoniën, of wanneer hij of zij gaat trouwen. Prins Bernhard is bijvoorbeeld in attila getrouwd.

Sabel

Dit slag- en steekwapen van de cavalerie is er in 2 uitvoeringen, met licht gebogen en met rechte kling. De gebogen sabel werd gebruikt door de bereden onderdelen (huzaren van de cavalerie en kanonniers van de rijdende artillerie). Door de kromming kon de ruiter goed met het wapen houwen. De rechte uitvoering werd gebruikt door de zware cavalerieregimenten en is vooral een steekwapen. Zowel in de officiers- als de onderofficierssabel zit een bloedgleuf. De kom beschermt de hand. De sabelkwast is de versiering van de lus waar de ruiter zijn hand door stak ter voorkoming dat de sabel zou vallen. Het wapen werd (en wordt) links gedragen, zodat de ruiter deze met rechts kon gebruiken. Vijand liet men dan ook rechts passeren. Uit deze gewoonte stamt het links rijden op de weg, dat vroeger over de hele wereld gebruikelijk was. Op Prinsjesdag rijden de escorteurs met getrokken sabel.

Sabeltas

In deze zwarte lakleren tas zaten vroeger officiële documenten zoals militaire orders, geloofsbrieven en landkaarten. De overslag maakt de tas waterdicht. Aan de slangenhaak bevestigt de ruiter zijn sabel wanneer hij op- en afstijgt. Het verzilverde embleem is een afbeelding van beschermheilige Sint-Joris op een paard. De ruiter draagt de riem om zijn middel met de sabeltas links.

Koordsjerp

Om de taille draagt de ruiter een oranje koordsjerp, terwijl de eenheden te voet een bandsjerp dragen. De koordsjerp verwijst naar het fouragenet dat werd gebruikt om voer voor het paard in te verzamelen en wat ook hangend aan een tak of hek kon dienen als ‘voerbak’. Koordsjerpen kunnen diverse kleuren of kleurencombinaties hebben, bijv. bij de Gele Rijders rood/geel. De oranje sjerp is voorbehouden aan officieren en wordt al sinds de Tachtigjarige Oorlog als zodanig gebruikt.

Kolbak

De kolbak is het hoofddeksel van de cavalerie. Vroeger was deze gemaakt van zeehondenbont, dat redelijk goed bestand was tegen sabelslagen. Tegenwoordig bestaat de muts uit kunstbont. Bovenop en naar rechts hangt de kolbakzak af. Oorspronkelijk was dit een slappe puntmuts met een bontrand. Door de jaren heen werd de rand hoger en werd dit (afbeelding) het uiteindelijke ontwerp. Onderaan de zak hangt een zilveren kwastje (bij onderofficieren en huzaren wit). Voor op de muts zit een oranjekleurige kokarde met een zilveren tulp met een 30 cm. lange witte verenpluim (bij onderofficieren en huzaren is dit een kwastje van wit paardenhaar).

Giberne

De ruiter gebruikte de giberne vroeger voor het meevoeren van pistoolmunitie. De inhoud bestond uit een houten blok met gaten voor de patronen en een blikken trommeltje met reservevuurstenen en -onderdelen. De cavalerieofficier draagt de zilverkleurige patroontas rechtsachter op de rug. Aan de voorzijde van de bandelier zitten, achter een schildje aan een ketting, 2 ruimernaalden. Hiermee kon het zundgat van pistool of karabijn gereinigd worden. Net als de sabeltas draagt de giberne een afbeelding van beschermheilige Sint-Joris.

Vangsnoer

Om de kolbak in de hitte van de strijd niet te verliezen, maakte de ruiter deze vast aan zijn uniform door middel van een vangsnoer. De bevestigingspunten zitten onder de rode kolbakzak en aan de bovenste knoop van de tressen op de attila. Adjudanten en hoger dragen een zilverkleurig vangsnoer, de onderofficieren en huzaren hebben een wit koord.

‘De juiste combinatie van ruiters en paarden vinden, is een uitdaging’

Eerste luitenant Thomas Hopman (samen met paard Calvari)

Escorteur, instructeur en commandant van het Eerste Peloton (reservist)

Cavalerie Ere-Escorte van 43 Brigade Verkenningseskadron, Regiment Huzaren van Boreel

‘Sommige paarden schoppen en bijten elkaar’

“Alle paarden lenen we van particulieren en trainen we zelf. De juiste combinatie van ruiters en paarden vinden voor bijvoorbeeld Prinsjesdag, is elk jaar weer een uitdaging. We hebben een redelijk stabiel bestand qua ruiters, maar de paarden wisselen nogal eens. Jaarlijks hebben we zo’n 30 procent nieuwe dieren.

Bij de selectie en combinatie letten we op grofweg 5 criteria. Allereerst kijken we naar de rijvaardigheid van de ruiter en het karakter van het paard. Die moeten matchen, en er moet een klik zijn. Daarna bepalen we de positie van het koppel in de stoet: vooraan, in het midden of achteraan. Dat hangt niet alleen af van waar viervoeter en ruiter zich het meest prettig voelen – ook de kleur en de hoogte van het paard zijn bepalend. De samenstelling moet een representatief geheel vormen. En als je dan het perfecte plaatje geformeerd hebt, blijkt soms dat een aantal paarden niet met elkaar overweg kan en elkaar bijt en schopt. Dan moet je opnieuw gaan formeren.

Dat selectie-, koppel- en opleidingsproces doe ik samen met 2 andere instructeurs. Daar hebben we gedurende het jaar 4 oefendagen voor, en nog eens 5 vlak voor Prinsjesdag. Naast een rijtest en lessen sabelexercitie doen we ook staptrainingen. We leren de koppels netjes bewegen als 1 blok. In 6 rijen met 4 paarden oefenen we het recht achter elkaar aan rijden, tegelijk halt houden en gezamenlijk door bochten gaan. Dat is best een uitdaging voor paarden die gewend zijn alleen op te treden. Maar als je de juiste viervoeters naast elkaar zet, zorgt het voor vertrouwen en rust. Wat dat betreft zijn het echt kuddedieren.

Doorgaans leiden we zo’n 90 koppels op. Die doen allemaal mee aan de eindoefening op het Scheveningse strand. Die gewenningsoefening is onder begeleiding van de Fanfare Bereden Wapens en gaat gepaard met oefenmunitie en rookbommen. Het publiek langs de kant roepen we op om zoveel mogelijk lawaai te maken, met vlaggen te wapperen en paraplu’s plotseling open te klappen. Met deze ‘schriktraining’ proberen we zoveel mogelijk te voorkomen dat paarden tijdens Prinsjesdag onrustig worden of op hol slaan. Uiteindelijk houden we 64 koppels over, waarmee we de volgende dag de stoet lopen. Maar hoe goed je ook oefent, het blijft altijd spannend met 600 kilo spieren en een sterke eigen wil.”