Tekst Bert van Elk
Foto NIMH (de headerfoto is van origine zwart-wit en werd door het NIMH ingekleurd)
Nederlandse krijgsgevangenen in Duitsland
Krijgsgevangen! Het overkwam vele duizenden Nederlandse militairen in de Tweede Wereldoorlog. Maar wat gebeurde nadat je was gevangen genomen? Johan van Hoppe, Erwin Rossmeisl en Eric van der Most van het Nederlandse Instituut voor Militaire Historie (NIMH) onderzochten het fenomeen krijgsgevangenschap en schreven er het boek 'Verzwegen Oorlogsjaren' over.
Wat je te wachten stond in krijgsgevangenschap hing vooral af van de rang. Soldaten, korporaals en onderofficieren moesten werken in een Arbeitskommando. Sommigen in een houtzagerij, anderen bij een boer en degenen die pech hadden bij de Sudetenländische Treibstoffwerke AG in Brüx (het huidige Most in Tsjechië). Officieren werkten niet. Voor hen betekende het leven achter prikkeldraad vooral verveling. Van rondjes lopen langs de omheining en brieven schrijven tot dagboeken bijhouden.
Boek was nodig
'Verzwegen Oorlogsjaren, Nederlandse militairen in Duitse krijgsgevangenschap, 1940-1945'. Een boek over het Nederlands krijgsgevangenschap móést er volgens auteurs Johan van Hoppe, Erwin Rossmeisl en Eric van der Most komen. “Er kwamen bij het NIMH niet alleen veel mensen met vragen, maar ook met de spreekwoordelijke koffer van opa met aantekeningen waarmee ze geen raad wisten”, vertelt Rossmeisl.
Naar huis
Op 15 mei 1940 capituleerde ons land en werd het Nederlandse leger ontmanteld. Iedereen die in dienst was, mocht naar huis en pakte z’n gewone burgerleven op. Officieren en onderofficieren moesten wel beloven niets tegen de Duitsers te zullen ondernemen. 69 militairen weigerden dat en werden gevangengezet in het Offizierslager Colditz (Oflag IV-C).
De vrijheid was echter van korte duur, want in 1942 moesten de beroepsofficieren zich weer melden bij de Duitsers en verdwenen ze achter het prikkeldraad. De rest van het leger, de beroepsonderofficieren, het reservepersoneel en de dienstplichtigen, volgden in 1943.
Arbeidskrachten nodig
“In 1943 hadden de Duitsers steeds meer mensen nodig voor de oorlogsindustrie”, legt militair historicus Johan van Hoppe van het NIMH uit. “Die Duitsers hadden snel door dat ze eerder tienduizenden Nederlandse militairen hadden vrijgelaten. Door hen op te roepen kwamen er duizenden arbeidskrachten beschikbaar.”
Overigens werden niet alle militairen hiervoor aangesteld, maar een deel ervan. “De Duitsers gaven bewust veel militairen toestemming om in Nederland te blijven, om te voorkomen dat er téveel jonge mensen aan het economisch verkeer zouden worden onttrokken. De hoogste nazi in Nederland, Seyss-Inquart, wilde zo onrust voorkomen.”
Ongemakkelijk onderwerp
Tot nu toe is er weinig bekend over de krijgsgevangenen. Na de oorlog werd er volgens Rossmeisl nauwelijks door voormalige krijgsgevangen over hun verblijf in Duitsland gesproken. “Het is een gevoelig onderwerp. Je kon voor die oproep voor krijgsgevangenschap vrij eenvoudig vrijstelling krijgen. Een briefje van je werkgever was voldoende. Desondanks zijn er in 1943 rond 8.500 man naar Duitsland gegaan. Bij terugkomst in 1945 kregen ze verwijten: waarom krijgsgevangenschap? Je kon er immers makkelijk onderuit komen? Ze kregen er een ongemakkelijk gevoel van: misschien hadden ze toch moeten onderduiken.”
Van Hoppe vindt die verwijten niet terecht, maar wel enigszins begrijpelijk en verklaarbaar. “Na de oorlog hadden de militairen die met de Prinses Irenebrigade uit Engeland kwamen en Nederland hielpen bevrijden, een heldenstatus voor het publiek. Net als verzetsmensen die naar de Binnenlandse Strijdkrachten overgingen. Jan Soldaat die met zijn hebben en houden vanuit krijgsgevangenschap terugkwam, had die status helemaal niet.”
Colditz beeldbepalend
De kleine groep officieren die hun erewoord niet wilden geven, de Colditz-groep, heeft lange tijd de beeldvorming bepaald. Zo concluderen de auteurs. Dat gold ook voor de officieren die in 1942 naar de kampen gingen. Zij schreven veel dagboeken. “Wij belichten met name de derde groep, de grootste groep waarover het minste is bekend, omdat ze weinig schreven. Zij hebben de oorlog in Duitsland van binnenuit gezien”, stelt Rossmeisl.
Het uitwerken van de dagboekjes, schriftjes en losse aantekeningen leverde een verrassend beeld op. Van Hoppe noemt het levensgevaarlijke werk in de grote raffinaderij 'Sudetenländische Treibstofwerke' in het noorden van Bohemen. Daar werd uit bruinkool synthetische benzine gemaakt. Andere militairen kwamen in Oostenrijk bij boeren terecht en hadden een heel ander leven. “Sommigen brachten bijna wekelijks een bezoek aan de stad. Eentje noteert in het dagboek alle films die hij zag. En op zondagmiddag als ze vrij hadden, gingen ze met z'n allen een berg beklimmen. Dat is heel raar als je dat zet naast officieren en onderofficieren die alleen maar prikkeldraad zagen en met wat geluk onder begeleiding een wandelingetje mochten maken.”
Hoewel niet gedacht, is er veel fotomateriaal voorhanden. Met name van de officieren. “Er kwam gewoon een fotograaf naar het kamp. Alles werd vastgelegd en in veelvoud afgedrukt. Met achterop keurig het stempel van de fotograaf. Bij de onderofficieren en de manschappen in de Arbeitskommandos zijn daarentegen heel weinig foto’s gemaakt.”
Tekeningen
Volgens Rossmeisl is er ook ongelooflijk veel getekend. “Die tekeningen zeggen ook van alles over het kampleven. Over het dagelijks leven en de sleur, maar ook voetbalwedstrijden en voorstellingen. Het boek is bijzonder, omdat het gros van het illustratiemateriaal uit particuliere bron komt en nooit eerder is gepubliceerd. En dan al die dagboeken. We wilden opschrijven wat vader of grootvader heeft meegemaakt, met het idee dat het bestemd is voor familieleden. Maar het is zeker interessant voor een grote groep.”