Tekst ritmeester Jessica Bode
Foto Studio 38c
Stukje erkenning voor Korea-veteranen
Ze streden jarenlang voor een monument. Een herdenkingsplek om de 123 gesneuvelden te eren en de Korea-oorlog niet te vergeten. 67 jaar dato is dat er gekomen, in de vorm van een vaste expositie in het Nationaal Militair Museum in Soest.
“Het is rijkelijk laat en eerlijk gezegd veel te klein, maar deze mini-expositie is beter dan niets”, reageert de 86-jarige Korea-veteraan Herman van der Leelie.
De Korea-oorlog was de meest bloedige oorlog waarbij Nederland betrokken was, en het wordt tegelijkertijd de vergeten oorlog genoemd. Al jarenlang strijdt de Vereniging van Oud Korea Strijders voor erkenning. Ze willen niet op een voetstuk geplaatst worden, maar waardering.
“Niet voor onszelf, want wij kunnen nog lucht happen. Nee, voor de 123 jongens die in Korea het leven lieten”, benadrukt Korea-veteraan Sjef Liebregts.
Hij vervolgt: “We vinden het allemaal zo belangrijk dat de gruwelijkheden uit het verleden niet vergeten worden, maar waarom geldt dat niet voor Korea? Toen de nood hoog was, en de Nederlandse overheid smeekte om vrijwilligers, zijn er vele honderden mannen opgestaan. Een groot deel keerde nooit terug.”
Kader geschiedenis
De Korea-oorlog tussen 1950 en 1954 was onderdeel van de Koude Oorlog. Met in het zuiden van Korea de Verenigde Staten en bondgenoten en in het noorden China en de Sovjet-Unie. Toen Noord-Koreaanse troepen in 1950 Zuid-Korea binnenvielen, besloten de Verenigde Naties tot militaire steun aan Zuid-Korea. Ruim 5000 Nederlandse militairen, waaronder ruim 1670 vrijwilligers, werden uitgezonden.
Als Liebregts tijdens de Indië-Herdenking op 14 augustus de vlag half stok hangt, staan de buren op z’n stoep om te vragen wie er overleden is. “Ze hebben geen idee…Afgelopen jaar fietste een vader langs en z’n zoon vroeg waarom de vlag half stok hing. De dertiger wist het ook niet.”
In Korea daarentegen worden de Nederlanders gezien als de bevrijders en er is groot respect voor wat zij daar hebben gedaan. Vorig jaar werd een aantal veteranen uitgenodigd voor een bezoek door de Koreaanse overheid. “Jong en oud buigt voor je. Een moeder zei tegen haar kind dat hij z’n vrijheid aan ons te danken heeft. Dat hoeft in Nederland nou ook weer niet, maar het was wel leuk geweest als de expositie in Nederland er wat eerder was geweest. Onbegrijpelijk dat het zolang heeft moeten duren. Maar ach, er is nu iets. Hopelijk wordt het niet vergeten.”
Herman van der Leelie (86) uit Koog aan de Zaan vertelt met een brok in zijn keel over zijn jeugd en de keuze om vrijwillig naar Korea te gaan.
“Ik ben in 1931 geboren. Mijn vader was beroepsmilitair en ik ben streng opgevoed. Op mijn 3e moest mijn vader naar Curaçao en het hele gezin ging mee. In 1938 moest hij naar Indië en opnieuw moest het hele gezin met 5 kinderen mee. Vier jaar later kwam ik met mijn moeder, broertjes en zusjes in een Jappenkamp terecht. Daar heb ik 3 jaar gezeten. Ik was nog zo’n klein mannetje. Ze hebben me 12 keer verstopt, zodat ze me niet te pakken zouden krijgen.
We zijn in het kamp meerdere keren aan de dood ontsnapt. Ik weet nog goed dat we in een vrachtwagen werden gezet en mijn moeder haar dagboek was vergeten. We stapten uit om het ding te zoeken en toen we terugkwamen waren de vrachtwagens vertrokken. Later bleken de voertuigen onderweg in brand te zijn gestoken. Niemand heeft het overleefd.
Na het Jappenkamp kwam ons gezin in Singapore terecht. Vader was nog steeds op uitzending en dobberde ergens op zee. Wij moesten wachten tot we terug naar Nederland konden. Ik was inmiddels een puber en wilde werken. Op een dag ben ik naar een koopvaardijschip in de haven gegaan en ik heb aan de kapitein gevraagd of ik mee mocht de zee op. Met toestemming van mijn moeder mocht dat.
Een jaar later werd ik in Nederland herenigd met mijn familie. Ook vader was inmiddels teruggekeerd. Het leek een nieuw begin, alleen begon de ellende opnieuw. We hadden een enorme leerachterstand en ik paste niet op school. Ondertussen had mijn vader geen idee wat wij in het Jappenkamp allemaal meegemaakt hadden. Hij kon zich totaal niet inleven en dat ging wrijven.
Als 17-jarige zonder opleiding heb ik me aangemeld voor de Nederlandse Vereniging Scheepvaartmaatschappij. Opnieuw varen. Dat was wat ik het liefste deed.
In 1951 besloot ik naar Korea te gaan. Een buurjongen van me vertelde dat er vrijwilligers nodig waren. Al had ik geen idee waar Korea lag, ik ging. De jaren ´50 in Nederland waren hopeloos, mijn jeugd was niet rooskeurig, ik had geen opleiding. Het leek de goede oplossing.
Na een korte opleiding waar ons militaire basisvaardigheden werden aangeleerd, werd ik als 21-jarige met honderden tegelijk op een boot gezet die kant op. Door Indië was ik wel wat gewend, maar er werd zo hevig gevochten en de omstandigheden waren zo erbarmelijk…Daar kun je je niet op voorbereiden.
Na 2 jaar ben ik weer heelhuids teruggekeerd, maar dat geldt helaas niet voor veel van mijn kameraden.”
Sjef Liebregts (87) uit Eindhoven vertelt over de barre tijden in Korea en het feit dat hij het zo weer over zou doen.
“We waren met 10 kinderen thuis. Een groot gezin. Mijn moeder overleed op jonge leeftijd en mijn vader hertrouwde. Dat boterde niet en het gezin viel uit elkaar. Ik wilde weg en zocht een uitvlucht. Toen kwam de oproep voor Korea; vrijwilligers gezocht. Ik ben gegaan.
Als 19-jarige kreeg ik een korte, militaire opleiding om de basisvaardigheden onder de knie te krijgen en al snel werden we die kant opgestuurd. We wisten niet wat we zagen. Korea was arm, er was niets. In de winter lag je met -30 te verkleumen in een schuttersput. In de zomer was het zo verschrikkelijk heet dat je het nauwelijks uit kon houden. Ik weet niet hoe, maar ik heb er 3 jaar gezeten. Het was een vreselijke periode, waarin ik helse dingen heb gezien.
Zoals die ene dag dat we op patrouille waren. We reden in een Jeep toen de bestuurder door Koreanen of Chinezen door z’n hoofd werd geschoten. Ik zat op de achterbank en het voertuig reed zo het ravijn in. Achteraf hoorde ik dat ik ernstig gewond met een helikopter naar een hospitaal in Tokyo ben gebracht. Na een korte revalidatieperiode werd ik het front weer ingestuurd.
En dan die baby. Het vroor twintig graden en ik hoorde zachtjes gehuil. We zagen een moeder dood in de greppel liggen met haar kind op haar rug gebonden. Ik heb de baby tegen m´n borst, onder m´n jas meegenomen. Ondertussen werden we van alle kanten beschoten. Als het kind nog leeft, zal het een jaar of 67 zijn. Als ik nu een Aziatische baby zie moet ik er altijd aan denken. Misschien is het ´Kimmetje´ wel.
Oorlog is niet te definiëren. Elke dag ellende, elke dag aanvallen en dagelijks sneuvelde collega’s. Ook vlak voor m’n neus. En toch ben ik blij dat ik gegaan ben. In de Tweede Wereldoorlog zijn velen voor ons gestorven. Zij hebben hun stinkende best gedaan om ons te bevrijden. Als zij zich niet zo hadden ingezet, had ik niet eens de kans gehad om naar Korea te gaan.
Net als mijn collega Korea-strijders maak ik me ook iedere dag weer boos om het feit dat het stukje erkenning ontbreekt. We horen erbij, maar eigenlijk ook weer niet. Ik hoop dat in de jaren die mij nog gegund zijn, er meer aandacht voor komt.