Tekst Jopke Rozenberg-van Lisdonk
Foto John van Helvert

‘Ik werk feitelijk met mijn ogen dicht’

“Vroeger was ik altijd in en op het water te vinden”, blikt korporaal-1 Gijs van den Langenberg terug. “En als ik daar niet was, bouwde ik hutten.” Een baan als genieduiker bij de landmacht was voor de 29-jarige dus best een logische stap. “En het mooie is dat ik dit vak ook civiel kan uitoefenen, mocht ik Defensie ooit verlaten.”

“Het constructie- of deconstructiewerk kan ik feitelijk met mijn ogen dicht. Dat moet ook wel, want we opereren meestal in de troebele Nederlandse wateren. Een uitzending komt zelden voor. Onder water zie ik vaak geen hand voor ogen, daarom werken we vooral op de tast. Daarop worden we speciaal getraind. Met mijn handen volg ik de contouren, met mijn lichaamslengte meet ik. Elke operatie is een nieuwe uitdaging. Wat ga ik onder water aantreffen? Welke risico’s zijn er? Hoe gaan we de klus deze keer klaren?

Een opdracht kan een dag, maar ook een paar weken duren. We zijn eens 2 maanden bezig geweest om een Duitse mijnenlegger uit de Tweede Wereldoorlog te bergen. Het was een machtig groot ding van 45 bij 8 meter, bedolven onder een meter modder. We hadden geen idee of er nog explosieven aan boord waren. Voorzichtig hebben we het schip stap voor stap gedemonteerd. Uiteindelijk konden we het in 3 segmenten uit het Veerse Meer hijsen. Het was mijn mooiste klus tot nu toe.

Behalve scheepswrakken bergen, assisteren we de politie zo nu en dan bij het zoeken naar bewijslast of een moordwapen. Ook de Waterschappen ondersteunen we met enige regelmaat bij het verhelpen van lekkages aan sluizen. En natuurlijk leggen we jaarlijks de pontonbrug voor de Nijmeegse Vierdaagse aan. Dat soort gelegenheden zijn voor ons tevens uitstekende trainingsmomenten.

Wist je dat Nederland bekend staat om zijn goede duikers? Door dat troebele, relatief koude water hebben we hier één van de meest uitdagende trainings- en werkterreinen ter wereld. Het is niet voor niets dat onze waterbouwkundige bedrijven zoveel buitenlandse opdrachten hebben. Wat dat betreft hoef ik, denk ik, nooit om werk verlegen te zitten. Al hoop ik voorlopig nog even bij de landmacht te mogen blijven.”