07

Dit artikel hoort bij: Alle Hens 04

WO 2-veteraan Ted Luxemburg stevent af op eigen eeuwfeest

Tekst LTZ 2OC (SD) Joost Margés
Foto SGT Jan Dijkstra

‘Ik heb het leven gehad van een VOC’er’

Oud-marineman Ted Luxemburg hoopt op 6 mei 100 jaar te worden. Dat zag hij mogelijk niet aankomen toen er op 4 februari 1942 2 Japanse bommen insloegen op het dek van USS Marblehead, waarop hij geplaatst was. Luxemburg overleefde deze aanval en ook andere hachelijke momenten. Na de oorlog ging hij weer in zaken, net als voor 1941. “Ik heb het leven gehad van een VOC’er; als koopman en marineman”, zo blikt hij terug. De bijna 100-jarige vertelt.

Luxemburg werd op 6 mei 1918 in Amsterdam geboren en ging naar de lagere school in Watergraafsmeer. Op 9-jarige leeftijd begon hij echter al aan zijn omzwervingen. “Mijn vader moest voor werk naar China, naar de stad Harbin, in Mantsjoerije. Deze plaats was trouwens volledig ingenomen door zogenoemde ‘Wit-Russen’, niet-communistische vluchtelingen. Mijn vader verkocht bijvoorbeeld laarzen aan de uitgeweken Russische militairen. We bleven hier totdat de Japanners ons eruit pestten. Op dat moment had ik mijn Russische gymnasium af en ook mijn diploma behaald aan het Engelse Handelscollege. Ik sprak inmiddels 5 talen.”

LTZ 2 b.d. Ted Luxemburg hoopt op 6 mei de leeftijd van 100 jaar te bereiken.

Soldaatje spelen

Bij terugkeer in Nederland in 1937, ging Luxemburg aan het werk voor Tels & Co-handelsonderneming, in Amsterdam. Dankzij deze firma kwam hij in Osaka terecht, in Japan. “Hier werkte ik op een inkoopkantoor dat ‘1 gulden’-producten voor de HEMA kocht. Het was mijn taak om de goederen voor vertrek in de haven te checken. In 1940 zou ik teruggaan naar Nederland, maar door de oorlog in Europa werd het Batavia in Nederlands-Indië en later Padang op Sumatra.”

Hier aangekomen, sloot de jonge zakenman zich al snel aan bij de Paraatheidsbezetting. “Dat hield in dat we in de weekenden ‘soldaatje speelden’. Vanaf 1 juli 1941 kwam ik vervolgens écht in dienst, als matroos-schrijver, te Gubeng.”

‘Daarna volgden 2 treffers; ik schrok me rot en poepte bijna in mijn broek’

Vechten voor dit soort mensen?

Luxemburg genoot als matroos niet veel aanzien, herinnert hij zich. “Ik ging een keer naast een Westerse dame zitten in de tram, in Soerabaja. Zij stond meteen op en ging ergens anders zitten. Toen dacht ik ook nog: ‘Moet ik nou gaan vechten voor dit soort mensen?’. Later veranderde de blikken wel, toen ik aspirant reserve-officier (ARO, van Speciale Diensten) werd. Toen was ik plotseling ‘the blue eyed boy’! Ik kon officier worden nadat de marine doorkreeg dat ik gymnasium had gedaan en goed Engels, Duits, Russisch en Maleis sprak.”

Dit maakte Luxemburg zeer geschikt als liaison- en verbindingsofficier. En zo geschiedde. “Op 3 februari 1942 moest ik, inmiddels LTZ 3, mij melden op de marinebasis in Tjilatjap. Samen met andere ‘verse krachten’ voeren we met een motorjacht naar de strike fleet van schout-bij-nacht Karel Doorman. We kregen de vraag wie er aan boord van welk schip wilde varen. Bij de Amerikaanse lichte kruiser USS Marblehead stak ik mijn vinger op.”

Foto van Ted Luxemburg uit zijn jonge jaren in Mantsjoerije.

50 doden, 84 gewonden

Veel tijd had Luxemburg niet om in te slingeren. De volgende dag werd het schip in de Straat van Makassar door 40 Japanse vliegtuigen aangevallen. “Ik bevond mij op de brug. Een near miss zorgde eerst voor een enorme douche over ons heen. Daarna volgden 2 treffers. Ik schrok me rot en poepte bijna in mijn broek! De Amerikanen bleven eigenlijk opvallend rustig. Uiteindelijk vielen er 50 doden en raakten 84 mensen gewond. Het schip was zwaar beschadigd en had een kapotte stuurinrichting. Dus voeren we terug naar Tjilatjap, zo goed en kwaad als dat ging, sturend met de motoren. Hartstikke gevaarlijk, want overal lagen mijnen! Eenmaal terug in de haven, ging er luid gejuich op vanaf de andere schepen, omdat we het gered hadden. Mooi!”

Luxemburg was officier benedendeks en zorgde ervoor dat de krijgsgevangenen zich nuttig konden maken

Aanvaring met De Ruyter

“Ik meldde mij vervolgens eerst maar bij Hr. Ms. De Ruyter. Ik had niets meer, ook mijn sabel was verloren gegaan tijdens het bombardement. Met nieuwe kleding kwam ik vervolgens op 13 februari op de Amerikaanse torpedoboot USS Whipple terecht. Ik moest er niet aan denken dat die getroffen zou worden en de lucht in zou gaan! Dat gebeurde niet, maar vlak voor de Slag in de Javazee raakte het schip wel beschadigd. Om in het geheim te kunnen tanken, voeren we in het donker een baai binnen en kwamen daar met Hr. Ms. De Ruyter in aanvaring. Wij moesten dus voor reparatie terug naar Tjilatjap en misten zo de grote zeeslag.”

“Later veranderde de blikken wel, toen ik aspirant reserve-officier werd; toen was ik plotseling ‘the blue eyed boy’.”

Zelf torpederen

Pas na die noodlottige confrontatie in de Javazee kwam de Whipple weer in actie. Samen met het restant van de geallieerde vloot vertrok het schip naar Australië. Bij de Christmas Islands kreeg het verband nog een Japanse aanval te verduren. “Hierbij raakte het vliegkampschip USS Langley zo beschadigd, dat we genoodzaakt waren het zelf te torpederen. We wilden niet dat het schip met haar vliegtuigen in Japanse handen zou vallen. De opvarenden namen we aan boord, net als die van een door Japanners getorpedeerde tanker. Ons schip was zwaar van de mensen! Het toeval wilde dat we ook een officier opvisten met wie ik eerder een hut deelde op de Marblehead.”

‘Een groepje jonge marinemensen bood mij een sabel aan, na het horen van mijn verhaal over de Marblehead’

Knokkelkoorts en pokken

De overgebleven schepen kwamen uiteindelijk op 17 maart in Australië aan. Hier kreeg Luxemburg vervolgens de functie van verbindingsofficier, in Melbourne. “Ik wilde echter graag weer naar zee en vertrok op 24 april met een Australisch onderzeebootmoederschip naar Colombo, op Ceylon. Onderweg liep ik echter in het Indiase Bombay knokkelkoorts op. Hierdoor - en door een aansluitende quarantaine, vanwege een medepatiënt met pokken - bracht ik een maand door in het ziekenhuis. Weer aan boord stappen van mijn oude schip hoefde toen niet meer, aangezien dat bij Zuid-Afrika was getorpedeerd en vergaan.”

USS Marblehead, in betere tijden, voordat 40 Japanse jagers het schip aanvielen.

Duitse krijgsgevangenen

Dus Luxemburg bleef op Ceylon, waar hij als verbindingsofficier aan het werk ging op het hoofdkwartier van admiraal Helfrich. “Hier werkten we met het Enigma-coderingssysteem, hetzelfde als dat van de Duitsers. Ik heb nooit begrepen waarom de geallieerden ons niet om een exemplaar vroegen. En dat terwijl ze er zo naarstig naar op zoek waren, om de Duitse codes te kraken.”

Luxemburg bleef hier werken tot na de oorlog. Inmiddels in de rang van LTZ 2 en net getrouwd met Patricia, de dochter van een Britse bankdirecteur, vertrok hij op 20 augustus 1946 van Ceylon naar Nederlands-Indië. Een maand later reisde hij met Hr. Ms. Van Kinsbergen door naar Nederland. Aan boord bevond zich toen ook een grote groep Duitse krijgsgevangenen van generaal Rommels Afrikakorps. Luxemburg was officier benedendeks en zorgde ervoor dat zij zich nuttig konden maken, zoals door het wegwerken van roest aan boord.

Zaken achter het IJzeren Gordijn

Na een zestal roerige jaren bij de marine, kreeg Luxemburg op 1 mei 1947 eervol ontslag. Hij ontving daarbij een pak, een hoed en een winterjas. Hij meldde zich vervolgens weer bij zijn oude firma Tels & Co en werd chef textiel in Singapore. Later stapte hij over naar Hagemeijer op Borneo en de Kamer van Koophandel in Londen. Daarna zou hij vooral zijn kennis van de Russische taal inzetten, voor een machinefabriek die veel zaken deed achter het IJzeren Gordijn. “Ik heb tot mijn 80e gewerkt. Niet al die tijd in vaste dienst, maar ik moest vooral mee als er wat was.”

Een van vele passages uit het Amerikaanse boek ‘Where Away’, waarin melding wordt gemaakt van Ted Luxemburg.

Nog wensen?

Terugkijkend op zijn rijke en avontuurlijke ‘VOC’-carrière, toont Luxemburg zich vooral fier op zijn tijd bij de marine. “Ik vond werken bij de marine een prettige ervaring en ben trots dat ik daarbij mocht dienen. Helaas kan ik nu niet meer meedoen… Ik ben veel op veteranendagen geweest, maar dat gaat mij nu niet meer goed af. Wel mocht ik op 27 februari een krans leggen in de Haagse Kloosterkerk, bij de herdenking van de Slag in de Javazee. Geweldig! Of ik nog wensen heb voor mijn honderdste verjaardag? Misschien een nieuwe, witte officierspet. Een nieuwe sabel kreeg ik begin dit jaar al, tijdens een bezoek aan Den Helder. Een groepje jonge marinemensen bood mij die aan, na het horen van mijn verhaal over de Marblehead. ‘We willen u graag helpen’, zeiden ze. Prachtig toch?”