Tekst Jopke Rozenberg-van Lisdonk
Foto sergeant-majoor Jan Dijkstra
Wie zijn onze luchtmachtbazen? Wat houdt hen bezig, waar krijgen ze energie van en hoe vullen ze hun vrije tijd? In elk nummer stellen we één van hen aan je voor.
Wie: majoor Roar Strooper (51)
Functie: hoofd sectie Militaire Sport
Sinds: 1 juli 2018
Thuisfront: echtgenote Marloes, zoons Tristen (16) en Ilian (11), dochter Mila (14) en twee katten
Woonplaats: Tilburg
“Mijn ouders waren beiden sportdocent. Dat wilde ik later ook, riep ik altijd. Voor mij geen twijfel dus of ik naar de sportacademie zou gaan. In mijn laatste jaar maakte een van mijn docenten mij erop attent dat de luchtmacht nieuwe sportofficieren zocht. Hij vond dat wel wat voor mij. Mij leek het ook een perfecte combi. De liefde voor de luchtmacht was er namelijk altijd al. Militaire luchtvaart vond ik gaaf en de luchtmacht vond ik net wat moderner dan de andere operationeel commando’s. Ik solliciteerde en begon in september 1997 op AOCS Nieuw Milligen als sportofficier.
Daarna ben ik vrij snel gestopt met mijn topsport speerwerpen. Ik zat bij de top drie van Nederland, maar het viel niet te combineren met mijn werk. Ik moest er op sportgebied veel voor laten. Hardlopen, volleyballen, badmintonnen... daarmee zou ik mijn lichaam teveel belasten. Ik heb toen mijn sportieve carrière omgezet naar een trainer/coach-carrière. Tussen 2002 en 2010 ben ik zes jaar bonds- en talentencoach van de atletiekunie geweest. Momenteel geef ik lokaal en regionaal nog trainingen, ook aan mijn oudste zoon. Hij staat inmiddels als twaalfde op de ranglijst aller tijden binnen zijn leeftijdscategorie. Mijn naam stond 34 jaar geleden op de zestiende plaats. ‘Papa, hoe komt het dat ik beter ben dan jij toen was’, vroeg hij me. ‘Omdat jij wel een goede trainer hebt’, grapte ik terug.
Inmiddels ben ik door mijn atletisch vermogen van de topsport een goede allround sporter geworden. Ik denk dat ik zelfs een van de betere allrounders van de hele luchtmacht ben. Vanuit mijn functie was ik van vele teams teamleider. Vaak pakte ik een dubbelrol door ook zelf mee te doen. Als sportofficier ben je immers meewerkend voorman. In die tijd heb ik vele medailles gewonnen.”
“Voorheen was mijn werk heel lokaal gericht. Nu maak ik beleid, dat is super gaaf. Waar staan we nu als sportorganisatie, waar willen we naartoe en hoe komen we daar? Met die vragen houd ik me bezig. Daarvoor praat ik veel met allerlei collega’s binnen de luchtmacht. Ik mag niet over alles zelfstandig beslissen, dus ik moet anderen meekrijgen om zaken voor elkaar te krijgen. Als hoofd van de sportorganisatie en daarmee ook van de vakgroep heb ik geen mandaat over het sportpersoneel. Zij vallen onder de commands. Dus ik moet werken op basis van consensus. Zo heb ik voor tijdelijke personeelsverplaatsingen ook altijd groen licht nodig van de betrokken lijncommandanten.
Ik adviseer commandanten graag gevraagd en ongevraagd over het optimaal inzetten van de sportorganisatie. Wat wil diegene bereiken met het personeel op zijn basis en hoe kunnen we dat als sportorganisatie ondersteunen; welke capaciteit is daarvoor nodig? Wij zijn er om het personeel functiespecifiek en individueel fit te houden. Dat betekent fysiek trainen, maar óók mentaal herstel. Een Bureau Militaire Sport kan zorgen voor ontspanning en teambuilding, en daarmee dus ook helpen bij het vinden van een mentale balans.
Samen met twee collega’s binnen de sectie regel ik alle randvoorwaarden om het werk goed te kunnen doen op de lokale sportbureaus. Denk aan het inrichten van sportspecifiek beleid, de procedures voor het aanschaffen van materiaal en personele zaken zoals het aannemen, bijscholen en plaatsen van personeel. Ook denken we mee over sport specifieke RI&E’s (risico-inventarisatie & evaluatie, red.) en zorgen we voor het inregelen en uitvoeren van audits bij de lokale collega’s.”
“Ik wil graag een eigen vakgroep militaire sport hebben, hangend onder het Centrum voor Mens en Luchtvaart, waarbij het hoofd sectie Militaire Sport zelf het mandaat heeft over de vakgroep. Daarvoor maak ik me momenteel hard. Commandanten bepalen daarbij nog steeds zelf wat ze willen en verwachten van ons, maar het verschil is dat ik zelf mag beslissen hoe en met hoeveel personeel we dat aanpakken. Momenteel is de vakgroep wél mijn verantwoordelijkheid, maar worden mijn collega’s functie-inhoudelijk door anderen aangestuurd. Dat vind ik raar. Volgens mij kan het veel efficiënter en logischer.
Mijn uitdaging op sportgebied is padel. Dat vind ik op dit moment de leukste racketsport, maar ik weet er nog weinig van. Er zitten slagen in padel die ik nog niet eens ken, laat staan beheers. Daarop ga ik me dus verbeteren.”
“Met het team zaken voor elkaar krijgen en daar dan ook nog plezier in hebben, dat is voor mij goud waard. En met en tegen anderen in spelvorm fysiek plezier hebben, daarvan word ik ook heel blij. Skeelerhockey, padel, foamtennis, volleybal en badminton bijvoorbeeld.”
“Sportinstructeur zijn in een militaire context is een andere manier van mensen trainen. Wij kijken naar iemands taak en wat diegene nodig heeft om duurzaam inzetbaar te zijn. Dat is erg leuk en interessant. We merken dat mensen die taakgericht sporten hun werk beter uitvoeren en daarbij minder blessures en een lager ziekteverzuim hebben. Daarnaast dragen we bij aan zowel fysiek als mentaal herstel nadat een eenheid hard gewerkt heeft. Ontspanning, plezier en teambuilding zijn daarin belangrijke componenten, wederom voor duurzame inzetbaarheid.
Als militair sportofficier vond ik het persoonlijk belangrijk ook uitzendervaring te hebben. Als je als sportofficier zelf je vinger niet opsteekt, is de kans daarop klein. Daarom koos ik er vrijwillig voor op uitzending te gaan in 2010. Mijn oudste kinderen waren toen 2 en 1 jaar. Mijn vrouw en ik vonden het in die levensfase goed uitkomen. Kijkend naar de uitzendopties kwam ik op twee functies uit: de ANA (Afghan National Army, red.) opleiden in Afghanistan voor vier maanden of zes maanden commandant zijn van een LOT (Liaison and Observation Team, red.)-huis in Bosnië. Mijn vrouw mocht van mij kiezen. Het werd die laatste. Daar was het minder gevaarlijk, wat voor haar de doorslag gaf.”
“… Dat vind ik eigenlijk een beperkende gedachte. Waarom zou ik iets nooit gedacht hebben? Ik heb een open mind. Een persoonlijk doel stellen, betekent ook een begrenzing aangeven. Want alles wat meer of verder is, sluit je dan uit. Ik ga open de wereld in en laat me ook verrassen door wat er op mijn pad komt. Zo heb ik bewegingswetenschappen gestudeerd en draag ik nu een doctorandustitel. Het is niet dat ik nooit gedacht had dat ik dat zou doen, maar ik heb ook nooit gedacht dat ik het wél zou doen. Ik vond het altijd al interessant en op een gegeven moment ben ik het gewoon gaan doen. Als je iets nooit gedacht had, betekent dat ook dat je ooit iets afgebakend had. En dat doe ik bij voorkeur niet.”
“In Nederland is dat de sauna en dompelton in mijn tuin. Of gewoon de sauna in het algemeen. En mijn eigen huis, daar ben ik ook graag.
En als ik mag kiezen uit de hele wereld, dan ben ik het liefst in Noorwegen. Ik ben geboren in Baerum, dat ligt op vijf kilometer van Oslo. Mijn vader was van 1968 tot 1972 bondscoach zwemmen voor de Noorse zwembond tussen de Olympische Spelen van Mexico en München in. Ik kon net lopen toen we terug naar Nederland verhuisden. Daarna gingen we tot en met mijn twaalfde jaarlijks op vakantie in Noorwegen, maar daar heb ik geen actieve herinneringen aan. Op mijn 26e kwam ik er voor het eerst ‘bewust’ terug. Dat was met de eindoefening van de KMA. We liepen dwars door de natuur, prachtig! Sindsdien grijp ik iedere mogelijkheid aan om naar Noorwegen te gaan. Inmiddels ben ik er ruim 25 keer geweest. We gaan er tegenwoordig om het jaar op vakantie. Dan gaan we in mijn ‘zelfbouwcamper’: een bestelbus die ik heb omgebouwd en laten keuren als camper. Daarachter hangen we de caravan, anders lukt het niet met vijf personen. Het geheel is veertien meter lang. Zonder plan trekken we dan rond, alleen lettend op de weerberichten. Geweldig!”
“Snacken na negen uur ‘s avonds. Helaas vind ik veel te vaak dat ik het verdiend heb. Ik eet wat er in huis is: chocola, chips, rijstwafels, toastjes… Mijn vrouw snackt overigens niet mee. Als ik het niet zou doen, dan zou ik die tien kilo overgewicht kwijt zijn…”