Tekst KAP Kirsten de Vries
Foto Archief MCD
Wet op de defensiegereedheid: minder regeltjes, meer mogelijkheden
De trainingsmogelijkheden met drones vergroten, meer loopgraven op oefenterreinen, verruiming van de mogelijkheden voor laagvliegen en nachtschieten. Het zijn enkele voorbeelden uit de Wet op de defensiegereedheid (Wodg) die een paar maanden geleden in de ministerraad werd vrijgegeven. Er is in Nederland vooralsnog alleen wetgeving voor Defensie in tijd van vrede, maar die ontbreekt voor de periode waarin wij nu leven. Dit wetsvoorstel moet daar verandering in brengen. 5 vragen aan directeur Operationele Gereedheid generaal-majoor Ernst Dobbenberg, die betrokken is bij de komst ervan, en aan commandant 11 Brigade Verkenningseskadron majoor Gerwin Ravenhorst.
Hoe belangrijk is het dat deze wet er komt?
Dobbenberg: “Dat deze wet er komt is essentieel. In de huidige context moeten wij klaar zijn voor inzet op hele korte termijn. We weten niet hoe snel dat nodig is, maar dat zou weleens snel kunnen zijn. Op dit moment hebben we te veel beperkingen om ons gereed te stellen voor zo’n inzet. Er zijn nu te veel dingen die door wet- en regelgeving niet mogelijk zijn of een heel lang traject vragen om toestemming te krijgen. Om te voorkomen dat het ooit tot inzet komt, moeten we vanaf vandaag al geloofwaardig kunnen oefenen. Dat leidt immers tot afschrikking en als wij voldoende afschrikkend vermogen hebben, dan komt het misschien niet tot inzet. Dat is natuurlijk waar we naar moeten streven.”
Ravenhorst: “Het gaat ons als operationele eenheden helpen om in de juiste context te kunnen oefenen en trainen. Wat wij graag willen, is de setting zoals die ook in het echt is, zo veel mogelijk nabootsen zodat mensen daaraan gewend raken. Nu kunnen we dat door de huidige wetgeving niet of nauwelijks faciliteren. Door deze beperkingen kunnen wij onze militairen niet goed voorbereiden op het gevecht dat mogelijk gevoerd gaat worden. Daarmee kunnen we dus ook niet beschermen wat ons dierbaar is. Niet zo goed als we dat zouden willen in elk geval.”
Als we kijken naar de huidige regelgeving, wat zijn dan de beperkingen daarvan?
Ravenhorst: “Waar wij bijvoorbeeld tegenaan lopen is dat we maar heel beperkt bij duisternis mogen schieten en dan ook niet met verschillende wapensystemen. Op lang niet alle oefenterreinen mogen we graven. Loopgraven, waarbij je dus echt een significante wijziging aanbrengt aan het terrein zelf, mogen al helemaal niet. ’s Nachts kunnen wij wel trainen, maar dat beperkt zich tot verplaatsingen of kaartleesoefeningen, terwijl wij ook in het donker moeten kunnen vechten.”
Dobbenberg: “We zijn heel erg dichtgeregeld met z’n allen. Het kost veel moeite en vooral tijd om wat meer ruimte in regels te krijgen als we tóch bevoegdheden en mandaten nodig hebben. Een voorbeeld: ik heb vergunningen om op Infanterie Schietkamp Harskamp te schieten met een mortier. Als ik dat vervang door een nieuw type mortier, dat net zoveel geluid maakt, dan moet ik daar een heel nieuw vergunningstraject voor doorlopen. Dat moet anders kunnen. Wij moeten daarnaast bijvoorbeeld ook goed kunnen oefenen en trainen in Nederland met drones boven oefengebieden of met grotere drones, de MQ-9 Reaper, boven heel Nederland. Daarvoor is het nodig dat wij onze sensoren mogen gebruiken. Alleen dat schuurt met de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). In de Wodg hebben we heel zorgvuldig omschreven hoe we omgaan met de informatie die we vergaren, zodat er voldoende waarborgen zijn dat we informatie niet misbruiken.”
‘Het kost heel veel moeite om wat meer ruimte in regels te krijgen’
Gaat de Wodg zorgen voor een betere militaire gereedheid?
Dobbenberg: “Zeker. We zetten nu noodzakelijke stappen die we de afgelopen 30 jaar nooit gezet hebben. Dus ik ben erg blij dat we dit heel serieus en goed aanhangig maken. Het is niet zo dat met het uitkomen van de wet opeens alle deuren openstaan. Maar ik heb er vertrouwen in dat we met deze wet de goede kant op bewegen. De dreiging is er nu, de behoefte is er nu. We zullen moeten reageren op die dreiging en ons als geloofwaardige krijgsmacht inzetbaar krijgen. Omdat we vandaag moeten afschrikken om te voorkomen dat we straks moeten verdedigen.”
Ravenhorst: “Ik zie de Wodg als een opstart om er samen met de maatschappij naar te kijken hoe we onze krijgsmacht kunnen verbeteren. Het is daarmee niet klaar, maar het is een eerste aanzet om er in elk geval voor te zorgen dat we in Nederland, zonder oorlog, de trainingsomstandigheden verbeteren. Dit wetsvoorstel beschrijft precies wat wij als militairen nodig hebben om goed te kunnen trainen en om gereed te zijn voor hetgeen waar we mogelijk mee geconfronteerd worden. Dat is natuurlijk het zwartste scenario, maar juist dan moeten wij er staan. En daarvoor willen wij goed getraind zijn.”
Het Nationaal Programma Ruimte voor Defensie (NPRD) werd onlangs gepresenteerd, nu ligt de Wodg er. Wat zouden jullie willen zeggen tegen burgers die zich zorgen maken over dit wetsvoorstel?
Dobbenberg: “We gaan met gezond verstand kijken naar de ruimte die we krijgen en hoe we daar zo verstandig mogelijk mee omgaan. Oorlog voorkomen gaat gepaard met een aantal dingen die minder fijn zijn. Ik woon zelf naast de Ginkelse Heide en ik hoor regelmatig helikopters. Er zijn mensen die zich daaraan storen, maar ik ben blij dat het Nederlandse helikopters zijn die ik hoor. Ik zou willen dat veiligheid gratis was, maar we zullen er wel wat voor over moeten hebben om Nederland veilig te houden en te beschermen wat ons dierbaar is.”
‘Ik ben blij dat het Nederlandse helikopters zijn die ik hoor’
Ravenhorst: “Dit wetsvoorstel laat zien hoeveel uitdagingen we op dit moment hebben als organisatie. De Wodg gaat echt over de gereedheid van onze eigen gevechtskracht en of we zijn opgewassen tegen de omstandigheden waarmee wij geconfronteerd worden. Ik ben heel blij dat ook de maatschappij wordt gevraagd om een duit in het zakje te doen via internetconsultatie. Militaire gereedheid is niet alleen de verantwoordelijkheid van de krijgsmacht, ook de maatschappij moet hier een rol in spelen. Ik zie dit echt als een gezamenlijke inspanning en ik denk dat die verbinding zo wordt gelegd.”
Het wetsvoorstel is ingediend, hoe gaat het verder?
Ravenhorst: “De eerste belangrijke stap is inderdaad gezet. Via internetconsultatie kon iedereen reageren tot 4 juli. Daarna kan de wet eventueel nog aangepast worden. Vervolgens gaat hij naar de Raad van State voor advies. Voor goedkeurig wordt hij voorgelegd in de Eerste en Tweede Kamer. De exacte tijdsbalk die daaraan gekoppeld zit, zal naar verwachting niet voor het eind van het jaar aflopen. Ik zou er heel blij mee zijn als we in 2026 van deze wet gebruik kunnen maken om onze trainingsomstandigheden te verbeteren.”
‘De eerste belangrijke stap is gezet’
Dobbenberg: “Nu en straks houden we ons netjes aan de wet- en regelgeving. Waar wij een uitzondering willen, gaan wij daar de discussie over aan met de geëigende instanties. Dat moet je nu nog per casus doen, maar daar kan de nieuwe wet ons straks erg bij helpen: dat je straks in de volle breedte georganiseerd bent en dat we niet elke keer een nieuw traject hoeven te doorlopen, terwijl daar eigenlijk geen tijd voor is.”