Tekst kapitein Jessica Bode
Foto Herman Zonderland en Stichting De Greb
WOII-slachtoffers niet aangetroffen bij opgraving
Aan de voet van de Grebbeberg in Rhenen ligt een onopgelost mysterie verborgen onder de grond. Tussen de heuvels liggen mogelijk twee gesneuvelde dienstplichtigen begraven. Ze werden door SS’ers in de meidagen van 1940 vermoord, maar nooit teruggevonden. Na jarenlang onderzoek verrichte de Bergings- en Identificatiedienst (BIDKL) van de landmacht vorige week een opgraving, maar op de beoogde locatie troffen zij niets aan.
Getuigenverslagen, tekeningen, een kaart… alles wees erop dat de informatie betrouwbaar genoeg was om de operatie in de zogenoemde Zwitserse Vallei in Rhenen op touw te zetten. “Je gaat alleen met een team aan de slag als je er bijna zeker van bent dat je iets aantreft”, verduidelijkt de commandant van BIDKL kapitein Geert Jonker.
“We hebben met hulp van de EOD wél delen van (wijn)flessen, een lederen drager van een klewang (een kort militair sabel), scharnierpennen van een deur en een afgevuurde kogel van een Duits K98-geweer gevonden. Alles wijst erop dat hier destijds mensen zijn geweest, maar de schuilplaats met mogelijk twee lichamen bleef onvindbaar.”
BIDKL
De Bergings- en Identificatiedienst Koninklijke Landmacht bestaat sinds 1945 en is namens het Rijk verantwoordelijk voor het opsporen, bergen en identificeren van burger en militaire slachtoffers uit de Tweede Wereldoorlog.
Paar centimeter
Toch is iedere vierkante meter van het zoekgebied grondig onderzocht. Jonker legt uit: “Als je gaat graven kom je op een gegeven moment uit op een onverstoorde zandlaag. Als je die niet-verstoorde grond bereikt, weet je dat daaronder niet gegraven kan zijn.”
‘Sergeant Van Hal en soldaat Van der Wal zouden hier ergens begraven kunnen liggen’
Onderzoek
Is de informatie dan onjuist? “Ook dat is zeer onwaarschijnlijk”, begint luitenant-kolonel buiten dienst Michiel Teunisse. Hij bijt zich al veertig jaar vast in de geschiedenis van de Grebbeberg en maakt deel uit van het onderzoeksteam.
“Toch wijzen de historische gegevens erop dat sergeant Adriaan van Hal (1912) en soldaat Bartus van der Wal (1911) hier ergens begraven zouden kunnen liggen. Een jaar na de capitulatie startte kapitein Ruud Hueting van het Regelingsbureau Landmacht een onderzoek naar twee vermisten, na verzoeken van familieleden. Hij nam interviews af, maakte ooggetuigenverslagen en tekende zelfs een plattegrond met daarop de schuilplaats. Op basis van deze, tot voor kort verloren gewaande schets, is nu gezocht.”
Bovendien heeft de dochter van één van de overlevenden begin deze maand nog de locatie in Rhenen aangewezen. “Haar vader had haar als kind weleens meegenomen naar de plek waar hij had geschuild voor de Duitsers”, legt Teunisse uit.
Passage uit het rapport van kapitein Hueting (10 en 11 mei 1940)
“Het detachement heeft in den nacht van 10 op 11 mei haar gewone wacht aan de Grebbe gehouden en is op zaterdagmorgen 11 mei op last van sergeant Van Hal begonnnen met het graven van een schuilplaats. Deze schuilplaats werd plusminus drie bij twee meter groot en is waarschijnlijk plusminus 1.60 meter diep. Zij werd afgedekt met palen, staldeuren, waarop weer het zand werd geworpen. De opening was zoo groot, dat een militair zonder uitrusting er in en uit kon klauteren. In den schuilplaats werden enige matrassen en dekens aangebracht. Voedsel was er niet. Drank slechts eenige flesschen wijn, gehaald uit het verlaten Hotel aan den voet van den Grebbeberg. In den namiddag is het geheele detachement in de schuilplaats gegaan.
Uitgekropen
Toch schrijft Hueting in zijn rapport ook dat Van Hal en Van der Wal mogelijk na de eerste beschietingen de schuilplaats zijn uitgekropen en vrij snel daarna zijn beschoten. Al erkent hij dat die verklaringen niet erg sterk zijn. De twee zouden voorts begraven zijn op Ereveld Grebbeberg. “En dat is weer vreemd”, begint Teunisse. “Want op deze militaire begraafplaats zijn geen ‘naamloze graven’ meer. Helaas heeft niemand het Hueting later kunnen vragen, want hij werd in 1942 vanwege verzetswerk gefusilleerd.”
Passage uit het rapport van kapitein Hueting (12 mei 1940)
Op Pinksterzondag 12 mei in den voormiddag is (volgens verklaring van De Ruiter) een Duitscher gekomen, die eenige schoten in de schuilplaats heeft gelost. Hierbij zijn geen dooden gevallen. De mannen van het detachement hielden zich stil om den indruk te wekken dat niemand zich daar verborgen hield. In den namiddag zijn dezelfden Duitsche militairen teruggekomen en hebben enige handgranaten in de schuilplaats geworpen. De mannen van het detachement hadden reeds besloten zich over te geven. Toen zij de Duitschers hoorden, klommen zij naar buiten. Toch deden handgranaten hun noodlottig werk. Vermoedelijk zijn hierbij ook eenige schoten gelost en doden gevallen.
Eenigen zijn ontsnapt, maar later doodelijk getroffen door het vuur van de Duitschers.
Sluiswachtdetachement
Wat wel met zekerheid gesteld kan worden is dat de zeventien dienstplichtigen behoorden tot het ‘sluiswachtdetachement’ dat de sluis in de meidagen van 1940 moest bewaken en dagelijks de waterstanden moest doorgeven. Als de Duitsers zouden komen was het hun taak om de sluis met zware eiken balken te barricaderen. Maar het verhaal gaat dat ze op 11 mei compleet zijn overvallen door de komst van de Duitsers, die toen al bij Wageningen waren. Snel begonnen ze aan het afgrendelen van de sluis. Net voordat SS’ers het artillerievuur openden moesten de mannen in allerijl nog een schuilplaats maken.
Passage uit het rapport van kapitein Hueting (na de aanval)
De acht overlevenden bleven achter in den kuil. Zij hebben zich stilgehouden om de Duitschers in de waan te brengen dat er geen overlevenden meer waren. Een dag later is er nogmaals een aantal handgranaten door Duitschers geworpen. Ook hierna hebben de mannen geen teeken van leven gegeven. Op 15 mei later zijn zij na een eerste verkenning de schuilplaats uitgeklommen. Elkander steunende en helpende.
“Het mocht niet baten”, verzucht Teunisse. Er werd gevuurd en er werden handgranaten gegooid door de piepkleine opening van de schuilplaats. Van de zeventien dienstplichtigen sneuvelden er zeven. Acht overleefden de aanval en de laatste twee zijn tot de dag van vandaag vermist. Ze zijn waarschijnlijk gedood en over het hoofd gezien. Teunisse: “Die mannen hebben dagenlang in enorme hitte met dode collega’s in die hut gezeten, totdat de Duitsers vertrokken. En vergeet niet dat ze vreselijk zwaargewond waren. Sommigen zijn nooit hersteld. Het is een verschrikkelijk stukje geschiedenis.”
Het sluiswachtdetachement
Het zeventienkoppige ‘sluiswachtdetachement’ bestond naast Van der Wal en Van Hal uit de mannen Van Ingen, Jacobs, Wesselkamp, Willemsen, Verhoef, Span, Haggeman, Campschroer, Ruiter, Hofman, Klappers, Verwoert, Hattum, Rossum en Toonen Dekkers.