Tekst Bert van Elk
Foto Maritieme EOD
EOD ruimt Küstenminen A
Klus geklaard! Met het ontmantelen van twee laatste mijnen rondde het Maritiem EOD-peloton uit Den Helder deze week voor de kust van Zoutelande op Walcheren een bijzondere klus af. Niet minder dan 21 Duitse Küstenminen A uit de Tweede Wereldoorlog werden onschadelijk gemaakt.
De Küstenmine A moesten voorkomen dat geallieerde landingsvaartuigen het strand zouden bereiken. De anti-invasiemijn werd door de geallieerden Kathy genoemd. Oftewel een vierkante betonnen bak van een meter bij een meter en 0,80 meter hoog, met daarin 75 kilo springstof. Op de bak stond een metalen driepoot met daarop een ontsteking. Die zorgde ervoor dat de mijn afging als er een landingsboot tegenaan voer.
Motivatie
Veel van de tienduizend Kathy-mijnen zijn na de oorlog al geruimd. De maritieme EOD maakt dit soort explosieven dan ook niet dagelijks onschadelijk. “Dus 21 stuks was wel bijzonder. Dat merkte je aan iedereen. Ik hoefde weinig te doen om mijn mensen te motiveren”, vertelt commandant Maritiem EOD-peloton luitenant-ter-zee der tweede klasse oudste categorie Henk Reitsema. Zijn duikteam verbleef afgelopen periode aan boord van duikvaartuig Argus. “Het vaste duikteam daarvan werkte ook mee. We hebben de klus samen geklaard.”
Opgespoord
Sportduikers meldden in 2019 dat ze twee Kathy-mijnen bij Zoutelande hadden gevonden. Zij wisten er veel van en herkenden ze. Uiteindelijk spotten ze er nog negentien en gaven de locaties door. In december 2019 begon het voorwerk en bracht Reitsema een eerste bezoek aan het gebied. Door de coronapandemie kon er vorig jaar weinig worden gedaan, maar nu was het dan toch zover en kon de maritieme EOD-compagnie aan de slag.
Na de vondst vorig jaar bevestigde de Remus-onderwaterdrone middels sonar dat er inderdaad tientallen Küstenminen A lagen. “Afgelopen april hebben we er al twaalf geruimd. Twee moesten we op zee laten ploffen, want we konden niet zekerstellen of het veilig was ze op te hijsen”, aldus Reitsema.
Maar daarmee was de klus nog niet geklaard. We hebben er nog twee weken aan vastgeplakt en nog negen mijnen uit kunnen halen.” De verzamelde springstof werd op het land onschadelijk gemaakt, omdat de schokgolf in water veel verder draagt dan op land en voor flora en fauna veel vernietigender is.
Nog steeds gevaarlijk
De laatste twee lagen tactisch in een vaargeul die een invasiemacht zou gebruiken om richting het strand te varen. “Eigenlijk zat overal de 75 kilo springstof nog in”, vertelt Reitsema. “De opbouw van de mijn, het metalen frame, stond er bij geen enkel exemplaar meer op. De hele explosieketen was nog wel aanwezig: de gevoelige springstof, de overdrager en de hoofdlading. En nog steeds gevaarlijk. Je wilt niet dat er op wordt gedoken, op wordt gevist of iemand zijn anker laat zakken. Rijkswaterstaat had er daarom een gebiedsverbod voor afgekondigd.”
Hefballonnen
Het van de bodem lichten van de mijnen gebeurde met hefballonnen. “We doken vanuit twee bootjes. Als de mijnen waren gevonden, bevestigde de duiker een hefballon van 1.500 liter. De mijnen wegen duizend kilo per stuk. Ze kwamen los door de opwaartse kracht van de lucht en dan konden we ze zo naar het schip slepen, aan boord zetten en de springstof eruit halen”, legt de commandant uit.
Maar eenvoudig was dat door de sterke stroming in de Westerschelde niet. “Soms moesten de duikers zich achter die bakken verschuilen om uit de stroming te blijven. We moesten zogezegd op hoog en laag water wachten. Als de stroming onder een knoop zat, deden we een poging.”
Mijnen naar museum
Iedereen is blij met de ruiming van de mijnen, zelfs musea. Reitsema: “Doordat we bijna alle mijnen op land hebben gesprongen, konden we zeventien exemplaren aan een museum schenken. Inclusief het metaal van de opbouw dat we vonden. Wij zijn ze nu aan het opbouwen, zodat zij ze kunnen tentoonstellen.”
Of er nog meer mijnen liggen, durft de commandant niet te zeggen. “We hebben nog wat runs gemaakt met de Remus, maar niets meer aangetroffen. Schoon dus, zou je zeggen. Maar met die dynamische zeebodem kan het zo maar zijn dat er wat opduikt.”