Tekst Ritmeester Arthur van Beveren
Foto NARA Washington, NIMH
Komende jaren tientallen vliegtuigwrakken WOII geborgen
In september start het bijzonder meerjarenproject, waarmee vele tientallen vliegtuigwrakken met vermiste bemanningsleden uit de Tweede Wereldoorlog worden geborgen. Hierbij is een grote rol voor Defensie weggelegd. Het kabinet reserveerde vorig jaar 15 miljoen euro voor de omvangrijke klus.
Dat er 75 jaar na de oorlog nog steeds wrakken met stoffelijke resten in de grond of op de zeebodem liggen is vooral een financiële kwestie. Bij het opgraven van de wrakken draagt het Rijk 70% van de kosten en de overige 30% is voor de desbetreffende gemeente. Dat laatste is al snel een flinke kostenpost van een ton of meer. Bovendien was het veel lastiger om geld vrij te maken voor bergingen op verzoek van nabestaanden, dan bergingen bij een infrastructureel project.
De Studiegroep Luchtoorlog 1939-1945 (SGLO) overtuigde de Haagse politiek om iets aan die situatie te doen en stelde een lijst samen met ‘kansrijke bergingen’. De SGLO doet al jarenlang onderzoek naar neergestorte vliegtuigen en hun bemanning.
Stoffelijke resten
Het Rijk trekt dus 15 miljoen euro uit om in de komende jaren 30 tot 50 wrakken te bergen en daarmee de gemeentes te ontlasten. “Het precieze aantal verloren vliegtuigen zullen we nooit weten. Het zijn er in ieder geval ruim 5500, waarvan een fors deel in de Nederlandse wateren”, vertelt SGLO-voorzitter Ivo de Jong over de totstandkoming van de lijst.
Ruim 2000 bemanningsleden van enkele honderden toestellen zijn vermist. Het is niet zo dat elk verloren vliegtuig ook als compleet wrak in de grond of het water ligt. De Jong: “Op basis van uitgebreid archiefonderzoek van onze leden zijn we op een uiteindelijke, kansrijke lijst gekomen. Het zijn nog niet eerder geborgen wrakken, waarbij de kans op het daadwerkelijk vinden van stoffelijke overschotten sterk aanwezig is.”
Grote rol Defensie
Op basis van SGLO-onderzoek gaat de Bergingsdienst van de luchtmacht nu aan de slag. De EODD is aanwezig om wapens, munitie en bommen veilig te stellen. De Bergings- en Identificatiedienst van de Koninklijke Landmacht (BIDKL) verzamelt zoveel mogelijk stoffelijke resten en probeert die te identificeren. Dat laatste is het belangrijkst, omdat het verlies van geliefden nog steeds intens leeft, merkt De Jong. “Ook als familieleden de betrokkene niet hebben gekend is er nog een grote dankbaarheid. Liever dood dan vermist, heette niet voor niks de documentaire waarin we begin 2018 aandacht vroegen voor het onderwerp.”
3 per jaar
Mede vanwege de capaciteit van de diensten van Defensie worden in principe 3 vliegtuigen per jaar geborgen. In de volgorde van opgraven is rekening gehouden met meerdere factoren. “Zijn er veel nabestaanden, dan krijgen die vliegtuigen voorrang”, geeft De Jong als voorbeeld. Er wordt uitgegaan van kisten van de geallieerden, maar ook Duitse vliegers verdienen een officieel graf. “Maar we doen geen 3 Duitse vliegtuigen in een jaar.”
De eerste kist op de lijst is een Britse Stirling bommenwerper, die crashte bij de abdij van Echt-Susteren (Limburg), waaraan in de documentaire veel aandacht werd besteed.
De documentaire Liever dood dan vermist van regisseur Gisela Mallant en interviewer Frenk van der Linden is terug te zien op 2Doc.
Studiegroep Luchtoorlog 1939-1945
De SGLO bestaat uit zo’n 375 geïnteresseerden die onderzoek doen naar alle aspecten van de luchtoorlog in Nederland, zoals vliegvelden, crashes, bombardementen of het gebruik van radar. De SGLO heeft in heel het land onderzoekers die vaak intensief contact hebben met nabestaanden. De leden hebben samen tientallen publicaties over de luchtoorlog op hun naam en staan aan de basis van het Verliesregister 1939-1945 waarin alle militaire vliegtuigverliezen in de Tweede Wereldoorlog in Nederland opgenomen zijn. Het register is online te raadplegen op de website van de studiegroep.
Eerder werkte de SGLO al samen met Defensie bij boeken over de mobilisatie (Illusies en incidenten) en vliegvelden (Vliegvelden in oorlogstijd). Negen keer per jaar verschijnt het blad ‘Bulletin’ en twee keer per jaar wordt op een defensielocatie een bijeenkomst gehouden.