Tekst ritmeester Henny de Boer
Foto Phil Nijhuis

Stoeien met ideeën voor adaptieve krijgsmacht

“Het is me niet snel te gek”, zegt vice-admiraal Rob Bauer tijdens het recente congres over de adaptieve krijgsmacht in Den Haag. Met deze woorden stimuleert hij de ruim 600 bezoekers uit allerlei hoeken van de samenleving om hun gedachten de vrije loop te laten. “Deze bijeenkomst biedt een uitgelezen kans de mogelijkheden van onze samenwerking verder te verkennen. Denken in oplossingen, concrete voorstellen doen en liefst zo snel mogelijk uitvoeren”, aldus Bauer.

Op het congres staat de krijgsmacht van de toekomst centraal. Adaptief staat voor wendbaar en flexibel. Defensie wil wendbaarder worden om mee te kunnen in de vaart van razendsnelle geopolitieke ontwikkelingen, de opkomst van nieuwe technologieën en veranderingen op de arbeidsmarkt. Verschillende sprekers van binnen en buiten Defensie laten hun licht schijnen over dit onderwerp. Onder hen demissionair minister Jeanine Hennis-Plasschaert van Defensie, Tweede Kamerlid Raymond Knops (CDA), voorzitter Hans de Boer van werkgeversorganisatie VNO-NCW en generaal Nicholas Carter, commandant van de Britse landmacht. 

Bauer beantwoordt allerlei vragen uit de zaal na zijn toespraak.

Voor welke uitdagingen staat Defensie zoal? Er komen steeds minder jongeren op de arbeidsmarkt waardoor het lastig is om voldoende technisch personeel te vinden. Technische ontwikkelingen gaan bovendien steeds verder en werknemers werken niet altijd meer hun hele leven lang bij één werkgever. Hoe kan Defensie daar - samen met externe partners - beter op inspelen? Dat kan bijvoorbeeld door meer personeel, materieel en kennis te delen. Meer reservecapaciteit en flexibelere werkvormen voor het eigen personeel maken ook onderdeel uit van de plannen.   

Minister Hennis: “We laten in de toekomst het grootste deel van het F-35-onderhoud uitvoeren door de industrie.”

De krijgsmacht werkt al samen met meerdere externe partijen, die daar allen voordeel bij hebben. “Zo heeft Defensie al geruime tijd afspraken met een aantal civiele ziekenhuizen om medisch personeel te delen”, vertelt Hennis het publiek. “En we laten in de toekomst het grootste deel van het F-35-onderhoud uitvoeren door de industrie.” Dit zou ook met ander materieel kunnen. Defensie hoeft niet alles in volle omvang en continu zelf in huis te hebben, zolang de krijgsmacht maar kan beschikken over bepaalde kennis en capaciteiten wanneer dat nodig is.  

Met een ‘lupa’ (lunchpakket) binnen handbereik werd er tijdens de middagpauze volop genetwerkt.

Er bestaan dus al goede voorbeelden, maar er is meer nodig. Defensie wil onderzoeken waar nieuwe mogelijkheden liggen. Daarvoor is de creativiteit van de bezoekers van harte welkom: mensen uit het bedrijfsleven, ambtenaren, reservisten, beroepsmilitairen en burgermedewerkers van Defensie. In 28 werkgroepen worden zij uitgedaagd om te brainstormen. Na een kennismakingsronde gaan zij actief aan de slag met de opdracht. Binnen enkele uren liggen er tientallen ideeën op tafel. 

De werkgroepen gaan actief aan de slag met de opdracht.

3 ideeën springen eruit. Deze werkgroepen mogen hun plannen aan de zaal presenteren. Een van hen had het zogeheten alliantieloket bedacht. Een soort ingang bij Defensie voor mensen die zaken willen doen met de krijgsmacht. Een handig plan, want nu is het voor geïnteresseerde bedrijven, zzp’ers of instituten vaak lastig om de weg te vinden binnen Defensie. Het alliantieloket valt ook in de smaak bij Bauer, voorzitter van de stuurgroep adaptieve krijgsmacht. Eerder op de dag had hij er al op gewezen dat de krijgsmacht zijn deuren moet openzetten voor de buitenwereld. “En als er iemand bij ons aanbelt, dan moeten we de deur wél opendoen”, benadrukte hij. Hij beaamt dat dat wel eens misgaat. Zo werd een Chief Information Officer van een groot bedrijf met een idee doodleuk naar de Landmachtdagen verwezen. Wellicht biedt een loket uitkomst. Bauer belooft maandelijks een uur te reserveren voor een soepel verloop van het project.   

Vertegenwoordigers van 3 werkgroepen presenteren hun idee.

Dagvoorzitter kolonel Dick Scherjon, hoofd van het Bureau Reservisten en Samenleving en secretaris van het Extern Klankbord Adaptieve Krijgsmacht, blikt aan het eind van het congres terug op de dag. “We hebben genoten van de energie in de werkgroepen.” De praktische ideeën worden aan het eind van de dag overgedragen aan de kolonel. “We gaan alle ideeën bekijken en er ons voordeel mee doen.” Tot slot verschijnen er allerlei reacties van het publiek op het centrale scherm: “Inspirerend. Nu vervolg”, “Mooie opzet. Veelbelovend” en “Let’s do it!”. Aan de slag dus! 

Voorzitter Hans de Boer van werkgeversvereniging VNO-NCW: “In plaats van te concurreren om technisch geschoolde mensen, laten we ‘erom partneren’. Laten we een verbinding aangaan via een soort School of the Nation, waar Defensie als leermachine fungeert voor de samenleving. De studenten leren niet alleen militaire disciplines, maar krijgen ook vakken als zorg, techniek, IT. Daarna zijn ze een leven lang inzetbaar voor Nederland. Veiligheid is een absolute vereiste voor onze handel.” 
Tweede Kamerlid Raymond Knops (CDA): “Nu iedere militair langer mag dienen zou het goed zijn voor een groot aantal functies om te kijken naar een tijdelijk uitstapje buiten de defensieorganisatie. Mensen die een tijdje buiten gekeken hebben, nemen nieuwe ervaringen mee en keren terug met een frisse blik.”
Generaal Nicholas Carter, commandant van de Britse landmacht (via een videoboodschap): “Door de inzet van reservisten is de totale sterkte van het Britse leger 150.000 en niet slechts de 80.000 beroepsmilitairen. Op deze manier vangen wij niet alleen de toenemende personeelskosten op, maar kunnen wij het talent, de vaardigheden en specialismes die in toenemende mate voorhanden zijn in de civiele maatschappij, ook binnen Defensie inzetten.”
Bauer, plaatsvervangend Commandant der Strijdkrachten: “We moeten niet stoppen als er blokkades of belemmeringen zijn bij nieuwe vormen van samenwerking, maar denken in oplossingen. Snoeien in de regels. Ik wil mensen de ruimte geven om te experimenteren; de beste ideeën zijn vaak op de werkvloer te vinden.”