Tekst Bert van Elk
Foto Keesnan Dogger

Directeur Kamphuis (NIMH) stapt na 38 jaar uit 'een fantastisch avontuur'

Een icoon verlaat Defensie. De in 1953 geboren directeur van het Nederlands Instituut voor Militaire Historie, drs. Piet Kamphuis, gaat met pensioen. 38 jaar nadat hij als Reserve-Officier Academisch Gevormd gebouw 103 van de Sectie Krijgsgeschiedenis en Ceremonieel van de Landmachtstaf op de Frederikkazerne in den Haag betrad, vindt hij het nu welletjes. 

'Couveuse-vaandrig' Kamphuis werkte al bij de Europese Beweging en had weinig trek in de dienstplicht, toen hij de oproep ontving. Hij bleek een echte Nederlandse dienstplichtige te zijn: als hij dan toch moest opkomen, wilde hij er het beste van maken. Hij kon als ouwe stomp de dienst verlaten, maar bleef. 

Vakgebied opbouwen

"De toenmalige directeur Kees Schulten bouwde een nieuw instituut op en vroeg of ik wetenschappelijk medewerker wilde worden. Het elan bij de Europese Beweging was na de eerste verkiezingen voor het Europese parlement weg en ik had het best naar mijn zin bij de landmacht. Ik dacht een tijdje te blijven… We werkten met een hele kleine club aan een fantastisch avontuur: een vakgebied opbouwen. Ik schreef als dienstplichtig vaandrig in een nota dat krijgshistorici zich met hedendaagse geschiedenis moesten bezighouden en niet alleen met de zeventiende eeuw en de Tweede Wereldoorlog, wilde je toegevoegde waarde hebben voor de organisatie. Ik kon redelijk goed organiseren en door mijn werk bij de Europese Beweging kende ik politiek en journalistiek Den Haag een beetje. Dat ontbrak nog. Schulten nam alleen medewerkers aan die een universitaire of HBO-studie hadden afgerond. Daardoor traden steeds meer burgermedewerkers aan."

Integere onderzoekers

Schulten werd in 1990 directeur van het toenmalige Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie. Kamphuis zette zijn werk voort en bouwde het uit. "Het is geen vooropgezet plan geweest. We beoefenen het vak met dezelfde wetenschappelijke normen als de collega's aan de universiteit. We zijn integere onderzoekers. We publiceren liever niet, dan dat we iets uitbrengen dat niet klopt. Omdat we bij Defensie werken, zijn we vatbaarder voor kritiek. Daarom houden we de kwaliteit hoog. Er gaat hier niets de deur uit voordat twee of drie senior-onderzoekers en ikzelf  de tekst hebben bekeken. Vaak schakelen we ook nog externe materiedeskundigen in ter voorkoming van fouten. Bij grote onderzoeken streven we ernaar medewerkers op het onderwerp te laten promoveren, zodat we ook een tweede kwaliteitsslag hebben."

Onder Kamphuis' leiding groeide het aantal gepromoveerde medewerkers sterk en wisten een aantal van 'zijn' historici een leerstoel te bezetten: in Utrecht, Amsterdam en Leiden. Het NIMH wordt nu vaak in een adem genoemd met historische instituten van de Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen en staat in binnen – en buitenland bekend als hèt centrum  voor de Nederlandse militaire geschiedenis. "We worden in de wetenschappelijke wereld gewaardeerd. Het aantal studenten militaire geschiedenis is nog nooit zo groot geweest. Binnen de krijgsmacht zijn de docenten militaire geschiedenis  dagelijks actief bij opleidingen en eenheden. Van dat clubje historici waarmee we begonnen, zijn er vijf hoogleraar geworden; een ander is de geestelijk vader van het Nationaal Militair Museum. Dat zegt wel iets van de kwaliteit."

Keerpunt

Vooral door de oorlog in het voormalige Joegoslavië is binnen Defensie de belangstelling voor de militaire historie toegenomen. "Wij waren de eersten met serieus onderzoek. Wij gaven al ons materiaal aan het NIOD. Directeur Hans Blom wilde het Srebrenica-onderzoek met ons samen doen. Dat vond de toenmalige SG geen goed idee en ik ook niet. Stel dat er mensen van ons in de onderzoeksgroep hadden gezeten en er was iets uitkomen waardoor de minister of de Bevelhebber der Landstrijdkrachten zou moeten terugtreden… Dan was het voor die medewerkers heel lastig om terug te komen. We hebben van Srebrenica geleerd dat het belangrijk is dat je goed vastlegt wat er gebeurt op het gebied van de operationele besluitvorming. De archieffunctie te velde is aangescherpt. Sinds 2001 werken we met operationele verslaglegging: een historicus zit naast de commandant bij grotere operaties. Dat levert nu niet alleen een hele goede informatiepositie op voor dapperheidsonderscheidingen en vaandelopschriften. We kunnen ook beter antwoord geven op juridische claims en redelijk snel met geschiedschrijving komen."

Science manager

Historicus Kamphuis is een organisator en netwerker pur sang en veel minder een archieftijger. Dat laatste is bijzonder. "Kees Schulten schreef heel veel. Dat was zijn lust en zijn leven. Ik deed de organisatie en daar had ik lol in. Ik heb altijd veel voldoening gehaald uit mensen in staat stellen het beste uit zichzelf te halen; om historici die goed zijn te laten promoveren. Het schrijven heb ik niet gemist. Ik ben meer science manager dan onderzoeker."

'Mei 1940'

De bundel 'Mei 1940. De strijd op Nederlands grondgebied' uit 1990' die hij met zijn toenmalige plaatsvervanger Herman Amersfoort schreef en samenstelde, deed veel stof opwaaien door de verrassende conclusies. Zoveel zelfs, dat een gang naar de rechtbank hen niet bespaard bleef. Boze veteranen onder leiding J.D. Jagtenberg konden niet accepteren dat archiefonderzoek uitwees dat de loop er dingen in mei 1940 anders was dan zij na zoveel jaar nog altijd op het netvlies hadden. Ze klaagden de schrijvers aan en werden in het ongelijk gesteld. De historische werkelijkheid hoefde niet te worden aangepast aan de verbeelding. De belangstelling voor het boek bleef groot, zodat het in 2005 en in 2010 werd herdrukt. Kamphuis kijkt met gemengde gevoelens op de periode terug. "Het proces heb ik als buitengewoon vervelend ervaren. Niet omdat ik mij niet voor een rechter wilde verantwoorden, maar omdat wij in de verdediging van de minister niet voluit mochten gaan. Als je kunt zeggen dat Nederland de strijd verloor, omdat de tegenpartij met veel meer was of  in strijd met het oorlogsrecht handelde, is de nederlaag makkelijker te accepteren. Wij kwamen met de kille analyse dat de Duitsers de aanval professioneel inzetten en dat er aan Nederlandse kant heel veel dingen misgingen door het falen van mensen en voorbereidingen. Dat is zuur en doet pijn”. Ook de dekolonisatie van Nederlands- Indië is een emotioneel beladen thema. De start van Kamphuis' directeurschap was heftig. "In 1991 sloeg als eerste de vlam in de pan door het proefschrift van Petra Groen. Zij zette op overtuigende wijze uiteen dat dat de strategie van generaal Spoor in Indië gedoemd was te mislukken. Dat onderbouwde ze cijfermatig. Ik ben in Leeuwarden door een boze Indiëveteraan zowat door een glazen ruit geslagen. Van al die ervaringen heb ik vorig jaar  gebruik gemaakt om het boek van Remy Limpach over de Nederlandse geweldstoepassing in Nederlands – Indië in 1945 – 1949 op een zorgvuldige wijze te laten presenteren”.

Toekomst

Kamphuis ziet de toekomst voor het ‘paarse’  NIMH met vertrouwen tegemoet. "Oorlogsgeweld is zo ingrijpend voor militairen, hun familieleden en een samenleving, dat daar altijd vragen over te beantwoorden zijn. Het NIMH heeft daarin een functie. Er staan de komende jaren vier grote projecten op stapel: de handboekenserie - volgend jaar verschijnt deel drie; het grote Indiëonderzoek; een groot onderzoek naar de geneeskundige verzorging bij de KL en een onderzoek naar de Nederlandse inzet in Afghanistan. Daar hebben we onze handen aan vol. We krijgen 3000 informatieverzoeken uit de samenleving per jaar en dagelijks verzoeken om beeldenmateriaal van de media. De weg naar het NIMH is wel gevonden."

De juridisering van de samenleving is sterk merkbaar bij het NIMH. "We zijn twee tot drie man kwijt aan ondersteuning van de Bestuursstaf, de landsadvocaat en de directie Juridische Zaken vanwege claims. De uitdaging voor ons is om uit te leggen - ook richting politiek, rechterlijke macht en journalistiek - dat je gebeurtenissen in de context van de tijd moet zien. Als we nu vinden dat de kinderarbeid in de zeventiende eeuw schandalig was, kun je niet met terugwerkende kracht voor wat er in 1660 in Groningen gebeurde, een claim indienen. Kinderarbeid was in die tijd geaccepteerd. Daar is niet altijd begrip voor."

"Ik ben jong gaan werken en wilde stoppen op mijn 62ste. Het is langer geworden. Ik vind het nog steeds leuk en heb het altijd met hart en ziel gedaan. Ik ervaar in toenemende mate dat ik niet meer vijftig tot zestig uur per week kan werken, zoals ik altijd heb gedaan. Ik heb mijn knopen geteld en besloten dat ik moet gaan nu ik nog andere leuke dingen kan doen. Wat? In elk geval niets waarbij ik mijn opvolger voor de voeten loop."