Tekst kapitein Arthur van Beveren
Foto NIMH, Privécollectie Fred Bachofner
In de rubriek 'Materieel van toen' graaft Materieelgezien in de rijke historische inventaris van Defensie. Van iconische vrachtwagens en uniformstukken tot buitenissige wapens en vreemde proefballonnen. Ditmaal bekijken we een luchtdoelkanon dat bijna 50 jaar dienstdeed bij de krijgsmacht: de 40L70. Daar waren wel een aantal aanpassingen voor nodig.
Met de wederopbouw van de Nederlandse luchtverdediging na de Tweede Wereldoorlog en de toetreding van Nederland in 1949 tot de NAVO kwam een mix van Brits, Canadees en Amerikaans materieel terecht bij de Luchtdoelartillerie (LUA). Voor de lichte LUA, verantwoordelijk voor de verdediging van ‘geringe tot zeer geringe hoogten’, was dat naast 20mm-geschut de Bofors 40L60, in verschillende versies. Eind jaren vijftig werd de wildgroei opgelost met de ingebruikname van een kleine vierhonderd stukken 40L70, waarvan de helft Amerikaanse hulp was en de rest in ‘eigen huis’ was geproduceerd bij Wilton-Fijenoord.
Wachtmeester bij de 25e Afdeling
“Het was de uitdaging om als eerste van de batterij operationeel te staan. Het wapen in positie en verbonden met de radar”, herinnert Fred Bachofner zich. Hij was dienstplichtig wachtmeester, lichting 75-3, bij de 25e Afdeling Lichte Luchtdoelartillerie in Ede. “Ik wilde eigenlijk bij de luchtmacht, maar dit kwam in de buurt. Prachtig was het met de eenheid op Volkel aan het eind van startbaan waar de Starfighters je om de oren vlogen!” Bachofner zat vier maanden op de ‘Lua-school’ in Ede. “Je leerde alles over de 40L70. Theorie, onderhoud en schietles. Bij het Botgat onder Den Helder op de Luchtdoelartillerieschietkamp schoten we met scherp. Daarna was je paraat. Ik mocht in Ede blijven, bij de 25e Afdeling.
De afdeling bestond uit een Alpha, Bravo en Charlievuurmondbatterij. Iedere vuurmondbatterij bestond uit twee gevechtsbatterijen elk uitgerust met drie stukken 40L70, een L4/5 radar en aggregaten. Heel de batterij was verplaatsbaar met DAF-328’s. Als wachtmeester was ik verantwoordelijk voor een stuk geschut en aggregaat. Nadat de verkenners de positie hadden uitgezocht werd de batterij in een waaier uitgezet. Het wapen werd waterpas gezet, de stempels uit en de wielen omhoog en de kabels richting Bauscher-aggregaat en radar uitgelegd. In feite hoefde je daarna weinig meer te doen want het wapen zocht automatisch het doel. En zo ging het oefeningen lang. Stond je ergens een dag, kon je de volgende dag weer inpakken en ergens anders opbouwen.”
De oefeningen in Duitsland stonden garant voor veel lol. “We ritselden materialen op de kazerne om zelf onderkomens te maken. Die hadden we niet want we lagen altijd bij de batterij. Het kon in de winters flink koud worden. Met een gasbrandertje en elkaars warmte was het dan uit te houden. Een keer hadden we een kanonnier die de warmte van de aggregaat had opgezocht. Die konden ze de volgende ochtend versuft wegdragen vanwege het geluid en de uitlaatgassen. Tijdens vrije weekenden bij oefeningen in Duitsland zochten we in de buurt naar een verblijf voor de mannen. ’s Avonds gingen we met de drietonner het dorp in. De lokale kruidenier ging dan speciaal open voor ons Nederlanders: voor de kratten bier.”
Meer bereik
Ten opzichte van zijn voorganger had de 40L70 door zijn langere loop een groter schootsbereik en een hogere projectielsnelheid en het aantal schoten per minuut lag met 240 schoten twee keer zo hoog. Het was vooral de koppeling met vuurleidingsradars die de effectiviteit van de vuurmond groter maakte. Niet langer waren handmatige bediening en zoeklichten nodig bij het volgen van snelle vijandelijke straalvliegtuigen. Midden jaren 50 hadden 921 en 922 Afdeling de primeur met de invoering van de Amerikaanse ‘Waxy’-waarschuwingsradar en de ‘Voxy’-vuurleidingsradar. De eerste gaf doelen binnen het bereik van 40 kilometer door aan de Voxy, die op zijn beurt de gegevens vertaalde en doorspeelde naar de stukken 40L70.
‘Koppeling met vuurleidingsradars maakte effectiviteit nog groter’
Radarontwikkeling
De verdere ‘automatisering’ van de 40L70 werd vooral gedreven door de ontwikkeling van radar. Die stond op eigen bodem in deze periode niet stil en Hollandse Signaalapparaten uit Hengelo combineerde eind jaren 50 de waarschuwings- en vuurleidingsradar in een apparaat, de L4/3. De doorontwikkeling daarvan was de L4/5 die na problemen pas midden jaren 60 zijn intrede deed. In de tussentijd werden een aantal Zwitserse Super Fledermaus radars gekoppeld aan de lichte luchtdoelbatterijen. De digitale HSA L4/5 was uniek voor zijn tijd omdat die een vijandelijk doel kon volgen en tegelijkertijd een beeld van het luchtruim in een straal van 30 kilometer rond de batterij kon blijven weergeven. Bovendien konden bevriende vliegtuigen als zodanig worden aangegeven in het systeem.
De Afdltlua
Midden jaren 60 bestond een Afdeling Lichte Luchtdoelartillerie (Afdltlua) uit drie vuurmondbatterijen en een staf- en verzorgingsbatterij. Een vuurmondbatterij was opgebouwd uit twee gevechtsbatterijen met elk drie stukken 40L70, een radarvuurleidingsinstallatie (HSA L 4/5) en een vierling .50-mitrailleur (M55) ter zelfverdediging. Zes van deze gevechtsbatterijen konden een ‘kwetsbaar object’ van maximaal 500 meter in diameter verdedigen tegen luchtdreiging. De 40L70 met zijn maximale schootsafstand van 3500 meter stond maximaal 3000 meter van de overige stukken geschut opgesteld.
40L70 leek onderspit te delven wegens komst geleide wapens
Overal in het land
De 40L70 vond zijn plek binnen de gelederen van het Legerkorps van de landmacht en bij objectluchtverdediging van de luchtmacht. Bruggenhoofden, vliegvelden, havens en andere belangrijke strategische en tactische locaties werden statisch verdedigd. De landmacht had een groot deel van de afdelingen gemechaniseerd en de lichte luchtdoelartillerie werd ingezet tijdens de vele oefeningen in de Koude Oorlog. Ontwikkelingen binnen de radartechniek ten spijt, leken conventionele wapens als de 40L70 al in de jaren 60 het onderspit te delven door de komst van geleide wapens. Die rakettechnologie was effectiever in het straaltijdperk. Toch bleek er voor de specifieke taken van de 40L70 noodgedwongen ruimte te bestaan.
Tot in het millennium
Al in de jaren zestig zocht men voor de manoeuvre-eenheden van de Koninklijke Landmacht naar een snelle mobiele oplossing voor de lichte luchtdoelartillerie omdat het op- en afbouwen van de gemiddelde gevechtsbatterij 40L70 te lang duurde. In de jaren 70 leek de oplossing daar met de Pantser Rups tegen Luchtdoelen (PRTL), in de volksmond ‘pruttel’. Op papier leek het aan een Nederlandse vuurleidingsradar gekoppelde duo van 35mm-kanonnen op een Leopard 1-onderstel een geschenk uit de hemel. Maar ook de ontwikkeling van dit ingewikkelde nieuwe systeem liep vertraging op. Vanaf 1979 ‘verdreef’ de PRTL de 40L70 en werden de parate lichte lua-eenheden in 1983 opgeheven om geld vrij te maken voor een nieuw handzamer luchtdoelwapen voor de korte afstand, de Amerikaanse Stinger. Omdat ook dit wapen langer op zich liet wachten en de luchtverdediging in het legerkorpsgebied gevaar liep, werden de bestaande 40L70 stukken gemoderniseerd en gekoppeld aan de moderne Flycatcher-vuurleidingsradar waar de luchtmacht inmiddels goede ervaringen mee had.
Van UNIFIL mortierist naar 40L70 kanonnier
Ook Rolf Uitenbroek belandde via een omweg bij de 40L70. In januari 1981 kwam hij als dienstplichtige op voor UNIFIL, de VN-missie in Libanon. Zijn lichting vol waarna hij vanuit Assen werd hij overgeplaatst naar de 25e Afdeling Lichte Luchtdoelartillerie in Ede. “Bij de Lua-koeien”, aldus Uitenbroek. “Ik was kanonnier, maar je moest elke positie op het wapen kunnen vervullen. Bij het in stelling gaan moesten we lange kabels uitleggen richting de L4/5 radar.
Tijdens nachtoefeningen in Duitsland in het donker klapte menig collega tijdens het rennen met de dikke rollen kabels op de grond. Was er verbinding, dan richtten we het wapen uit op de radar. Je opende daarbij het sluitstuk en keek door de loop naar de dome van de radar. Die positie werd gesynchroniseerd met de radar.” Dat klinkt best modern maar begin jaren 80 liep deze radar van Hollandse Signaalapparaten op zijn laatste benen weet Uitenbroek. “Hij werkte nog met buizen en was ontzettend gevoelig voor schokken. De eerste dag werkte hij meestal nog wel maar al snel daarna niet meer. Dan hadden we veel handwerk te doen wat ook zijn charmes had.” Niet alleen de radartechniek had wel eens kuren. “Tijdens een rit richting Den Helder, voor oefeningen met scherp, stond de radar opeens op de dijk naar Enkhuizen, terwijl de vrachtwagen met oplegger doorreed. De oude Bauscher-aggregaat werd in onze tijd wel vervangen door de Bosch-aggregaat op het wapen zelf. En we stapten over van de Drie- naar de Viertonner als trekker.”
Jaarlijks was er een wedstrijd tussen de verschillende Luchtdoelartillerie-eenheden waarbij de luitenant-kolonel Maasprijs viel te winnen. (De trofee was vernoemd naar de grondlegger van de luchtdoelartillerie, luitenant-kolonel A.J. Maas, red.). “Wij hebben toen van de 15e Afdeling gewonnen met een aantal oefeningen met in stelling gaan, richten en dat binnen bepaalde tijden. De wisselbokaal was een model van de 40L70. Na mijn diensttijd heb ik nog 8 maanden nagediend bij de militaire administratie. Af en toe werd ik opgeroepen als wapeninstructeur op de Uzi, het pistool en de FAL.” Uitenbroek is nu vrijwilliger in het Nationaal Militair Museum. “Daar geef ik mijn collega’s onderricht over de 40L70.”
Meer over de Flycatcher
Over de toen hypermoderne Flycatcher-vuurleidingsradar schreven we eerder in Materieelgezien dit verhaal (met video).
Betrouwbare combinatie
De combinatie Flycatcher en 40L70G (Gemoderniseerde versie) bleek in de jaren 90 nog een zeer betrouwbare combinatie. Bij de schietsessies op de schietbaan Botgat bij Den Helder zou het vuur zo nauwkeurig zijn, dat de kabel van de sleepschijf regelmatig werd losgeschoten. Rond de eeuwwisselingen kwam uiteindelijk toch een einde aan de inzet van de 40L70G. Zowel de land- als luchtmacht stootten het wapen na bijna 50 jaar gebruik af vanwege bezuinigingen en andere keuzes in het luchtverdedigingsdomein. Op 27 april 2000 vond op de Luchtdoelartillerieschietkamp bij Den Helder een laatste luchtmacht-schietserie met de 40L70G plaats. De landmacht nam een aantal vuurmonden voor materieelreserve over en ook de Ierse krijgsmacht en US Marine Corps kochten een aantal combinaties. Overgebleven stukken werden verschroot. Voor de landmacht eindigde het gebruik van de 40L70G op 17 december 2003 met een laatste schietserie. Het grootste deel van de wapens werd verkocht aan het buitenland.
Oekraïne
Recentelijk kwam de 40L70 weer in het nieuws toen Defensie bekendmaakte dat het bijna alle vuurmonden die het nog in de opslag had staan, aan het Oekraïense leger had overgedragen. Vooral in de strijd tegen relatief traag vliegende drones, die Rusland massaal inzet tegen Oekraïense doelen, blijkt de Bofors een geduchte tegenstander. Flycatchers waren er niet meer, dus de Oekraïners zijn aangewezen op hun spierkracht. Maar mogelijk verzinnen zij weer inventieve toepassingen om het wapen opnieuw volautomatisch te laten opereren. Daarmee gaat de 40L70 bijna zijn 70e dienstjaar in.
Instructiefilm gevechtsbatterij lichte luchtdoelartillerie
Bekijk in de collectie van het Nederlands Instituut voor Militaire Historie deze interessante instructiefilm over de gevechtsbatterij lichte luchtdoelartillerie mobiel met de 40L70 prominent in beeld.
Aan welk oud materieel heb jij herinneringen?
Heb jij herinneringen aan de 40L70 of juist aan andere voertuigen, wapens of uitrusting? Aan welk oud materieel moet Materieelgezien in volgende edities aandacht besteden? Laat het de redactie weten via materieelgezien@mindef.nl.