Tekst Bert van Elk
Foto Diversen

Grens- en rivierbewaking met infrarood

De rubriek Terug naar de Toekomst neemt steeds een wapensysteem van de Nederlandse krijgsmacht onder de loep, dat ooit hypermodern was maar nu verouderd. Deze keer het infrarood detectiesysteem voor de bewaking van de grote rivieren en de grenzen uit de jaren 30.

Een infraroodsysteem dat ongemerkt waarschuwt als tegenstanders een grens of grote rivier oversteken. Het klinkt zelfs nu nog bijzonder. Het was eind jaren 30 van de vorige eeuw nagenoeg onvoorstelbaar en klonk als sciencefiction. Tóch bestond het en had de Koninklijke Landmacht vanaf 1939 de beschikking over 1 werkend systeem. In 1940 moesten er nog 10 volgen. 

(foto boven3 soldaten met opgelegd geweer in een infanteriestelling met zicht op de bruggen over de IJssel bij Fort Westervoort (mei 1940). Het ontwikkelde infraroodsysteem zou dienst moeten doen bij grote rivieren zoals de Rijn en de IJssel en eventueel bij grensovergangen op het land. Bij de inval in mei 1940 was het seriematig geproduceerde systeem nog niet beschikbaar. Foto: collectie NIMH)

Het systeem kon worden ontwikkeld dankzij de innige samenwerking tussen de landmacht en de Commissie voor Physische Strijdmiddelen (CvPS). Dat was een in 1924 opgerichte wetenschappelijke denktank, die overigens nog altijd bestaat: tot 2011 onder de naam FEL-TNO en sinds dat jaar als TNO locatie Den Haag Waalsdorp.

Detectiesysteem

De ontwikkeling door de CvPS begon in 1934 met de vraag van luitenant G. van der Mark van het Korps Pontonniers en Torpedisten (tegenwoordig de genie). Hij wilde een detectiemiddel hebben dat bij nacht en mist vijandelijke (lees Duitse) schepen zag die de (grote) Nederlandse rivieren opvoeren. Dat moest via wat men toen 'onzichtbare stralen' noemde. Het systeem moest na ontdekking van de vijand niet alleen militairen alarmeren, maar ook een rivierversperring, bestaande uit (grond)mijnen, activeren.

In1936 nam de CvPS de eerste proeven met een infrarood-knipperlicht. Het systeem werkte over een afstand van niet minder dan 600 meter, behalve in zeer dichte mist. Geen probleem volgens aanvrager Van der Mark, want bij die weersomstandigheden zou er toch niet of nauwelijks worden gevaren. Het systeem werkte op oplaadbare accu's, was compact en kon door enkele militairen worden gedragen.

3 militairen met een draagbaar zoeklicht met toebehoren. Ook de bij de stelling geplaatste zoeklichten moesten klein en draagbaar zijn. Grote lichten zijn immers van ver zichtbaar en zouden de stelling verraden. (Foto: collectie NIMH)

Proef op de Merwede

Op 15 juli 1936 werd het systeem bij Werkendam in de Beneden-Merwede uitgeprobeerd. Het weer was slecht: het stormde, regende en onweerde. Het systeem werd op de Merwededijk opgesteld en een sleepbootje van het Korps Pontonniers en Torpedisten voer een paar maal heen en weer door de infrarode lichtbundels. Het systeem werkt bij daglicht naar behoren. Het was de bedoeling de proef 's avonds te herhalen, maar omdat de installatie verkeerd werd aangesloten, brandde een lamp door.

Tussen 1937 en 1939 volgde een nieuwe periode van operationele proeven en verbeteringen. Er werd onder andere geëxperimenteerd met meer infrarode bundels over de rivier heen, zodat de juiste grondmijn van de versperring op het juiste tijdstip ontplofte. Dat kon automatisch gebeuren, maar vanwege de veiligheid koos de landmacht voor handmatige ontsteking. Ook stelde de ontwerper van het systeem professor ir. J. Piket in september 1938, dat het systeem robuuster moest worden (lees: soldier proof). Volgens hem waren ze nog niet geschikt voor 'het gebruik in de troep'.

Zo moest de installatie in een dijk langs een rivier worden ingegraven. De kuil waarin de installatie stond was niet groter dan 1 bij 1 meter. De opening met daarin de zender was maar 25 centimeter en viel daardoor niet op. Aan de installatie was een zoemer verbonden die de Nederlandse militairen bij nadering van een schip alarmeerde. Zij konden vervolgens op afstand de mijnen op scherp zetten. (Foto: TNO, museum Waalsdorp)

Het definitieve systeem

Het definitieve systeem bestond uit een infraroodzender en -ontvanger, die aan weerszijden van een grote rivier in de dijken werden ingegraven, ongeveer 350 meter voor de stellingen van Nederlandse militairen. Voor de zender en ontvanger waren geen grote opvallende bouwkundige voorzieningen in de dijk nodig. Een kuil met houten wanden van 1 bij 1 meter was ruim voldoende om de installatie in te graven. De kuil was gecamoufleerd met een dakje van aarde en gras. Aan de rivierkant zat in de wand van de kuil een gat van ongeveer 25 centimeter hoogte. Daardoor stuurde de zender het infrarode licht naar de ontvanger aan de overzijde van de rivier. De zender en de ontvanger waren klein en werkten op oplaadbare batterijen. De koplamp van een vrachtauto was groot genoeg voor óf de zender, óf de ontvanger.

Voer een schip door het infrarode licht, dan ging in de ontstekings- en waarnemingspost in de Nederlandse linie een zoemer. De militairen activeerden vervolgens 2 lijnen met mijnen, die ongeveer 100 meter achter de zender en ontvanger in het water lagen. Voor de stellingen van de Nederlandse militairen stond aan weerzijden van de rivier een groot zoeklicht waarmee de naderende vijand kon worden beschenen. 

Het systeem kon ook grensovergangen op het land bewaken. "Desgewenscht kan het systeem ook voor bewaking van doorgangen te lande dienen.", staat in de 'Voorloopige aanwijzingen omtrent het alarmsysteem met infra-roode stralen ontwikkeld door de Commissie voor Physische Strijdmiddelen', waarschijnlijk uit 1939.

De schematische weergave van de opstelling van het infrarode bewakinssysteem. Het system was ongeveer 350 meter voor de lijnen met mijnen ingegraven in de dijk aan weerskanten van de rivier. Achter de mijnenlijnen bevonden zich de stellingen van de Nederlandse militairen, compleet met zoeklichten om de vijandelijke schepen op de rivier te kunnen zien. Het was mogelijk de mijnen in het water automatisch op scherp te zetten, maar de landmacht koos ervoor dat handmatig te doen. (Foto: TNO, museum Waalsdorp)

Serie-aanmaak

Het ontwikkelde systeem werkte goed, bleek tijdens de eerste maanden van de mobilisatie. Daarom besloot het Regeeringscommissariaat voor de Economischeen Industriële Verdedigingsvoorbereiding op 4 december 1939 het systeem seriematig te laten maken. Volgens een kostenbegroting van maart 1939 kostte een compleet systeem (zender en ontvanger) bijna ƒ700,00 (ongeveer €318,00). Op 12 januari 1940 kregen de Artillerie-Inrichtingen, het Defensiebedrijf bij de Hembrug in Zaandam, de zeer geheime order voor de aanmaak van 10 systemen. Die besteedde de klus uit aan de N.V. Nederlandse Instrumentenfabriek Waldorp in Den Haag, omdat het bedrijf civiele radio's maakte en bovendien ook binnen de Vesting Holland lag. Het systeem werd in gebruik gegeven bij het Korps Pontonniers en Torpedisten.

Het complete opgestelde systeem, zoals de commissie het ontwikkelde. (Foto: TNO, museum Waalsdorp)

Meidagen

Van het begin van de mobilisatie tot eind november 1939 stond de proefinstallatie opgesteld in Huissen, even ten zuiden van Arnhem, op de oevers van de Nederrijn. Het systeem werkte daar volgens een brief van de CvPS goed. In de Meidagen van 1940 deed het systeem dienst als rivierversperring over de Merwede. Er waren echter geen mijnen op aangesloten, zoals oorspronkelijk het plan was. Dat was in vredestijd te gevaarlijk. De verantwoordelijk commandant voor de installaties was de broer van NSB-leider Anton Mussert, luitenant-kolonel H.J.A. (Jo) Mussert, een autoriteit op zijn vakgebied.

De seriematig geproduceerde systemen waren niet op tijd klaar voor de Duitse inval. Of het proefsysteem bijgedroeg aan strijd in de Meidagen, is niet bekend. De gevechtsverslagen van het Depot Pontonniers en Torpedisten waarvan Mussert commandant was, noemen het systeem niet.

De Artillerie Inrichtingen kregen in maart 1940 de opdracht een serie infraroodsystemen te bouwen. Volgens de gedetailleerde mechanische ontwerptekeningen moest de versterker in een koffer passen. (Foto: TNO, museum Waalsdorp)

Klein en modern

"Een eeuw geleden stond Nederland voor een belangrijke keuze. De Eerste Wereldoorlog was afgelopen. Met de snelle mobilisatie in 1914 had het leger laten zien dat het elke aanval van buitenaf zou afslaan. Ook na de eerste angstige weken sinds het uitbreken van de oorlog stonden duizenden militairen dag in, dag uit op hun post om de grenzen te verdedigen. Nu was de oorlog voorbij. In de kazernes vond het normale militaire leven weer zijn draai. Maar dat zou snel veranderen.

De oorlog en de lange mobilisatie hadden veel geld gekost. De roep om kostbare sociale hervormingen klonk steeds luider. Het gehoopte snelle herstel van de economie bleef uit. Het leger, zo werd destijds uitgelegd, was belangrijk geweest om Nederland buiten de oorlog te houden, maar wat was nog haar waarde nu het weer vrede was en de Volkenbond over de wereld waakte?

De regering zag geen andere mogelijkheid dan de grote lichtingen dienstplichtigen en de parate eenheden in de ban te doen. Nederland kreeg een veel kleiner leger zonder parate onderdelen. Modern materieel moest het verlies aan mankracht compenseren.

Los van de vraag of dit politiek-militaire compromis geslaagd was, zette het, binnen de enge marges van de defensiebegroting, wel de deuren open voor technische innovaties. Er ontstond een levendig spel tussen militaire technici en de industrie, dat een aantal opvallende zaken voortbracht. Toch leverde dit uiteindelijk betrekkelijk weinig op, omdat succesvolle beproevingen door chronisch geldgebrek zelden uitmondden in de serieproductie van modern materieel.

Toen medio jaren ’30 duidelijk werd waartoe de ontwikkelingen in Duitsland toe konden leiden, kreeg het leger wel de beschikking over fondsen voor de aanschaf van materieel. Maar toen was het in de eerste plaats zaak het groeiende aantal dienstplichtigen te kleden, te bewapenen en onderdak te verschaffen. Voor de verdere ontwikkeling en de productie van moderne wapensystemen of verbindingsmiddelen ontbrak daarna zowel de tijd als het geld.

Sven Maaskant MA, onderzoeker operationeel optreden Nederlands Instituut voor Militaire Historie

Bronnen:

Nationaal Archief, toegang 2.13.68.06. Inventaris van archiefbescheiden betreffende de Economische en Industriële Verdedigingsvoorbereiding, (1925) 1936-1940 (1942) Archieven met betrekking tot de economische en industriële verdedigingsvoorbereiding. nr. 101: Stukken betreffende de stand van zaken van de door de Commissie voor Physische Strijdmiddelen in behandeling genomen onderwerpen. 1939-1940

Nationaal Archief, toegang 2.13.70. Generale Staf Koninklijke Landmacht: Generale Staf en daarbij gedeponeerde archieven, nummers 1703 en 1704

Nederlands Instituut voor Militaire Historie, toegang 418. Nierstrasz. 'Beknopt overzicht' en 'de Groene Serie' 2. Onderzoeksarchief, nr 2.2.6: Materieelvoorziening: bewapening en uitrusting

Nederlands Instituut voor Militaire Historie, toegang 409, Gevechtsverslagen en -rapporten mei 1940. Inventarisnummer 29, Pak M(depot). XXIX. Depotpontonniersentorpedisten

www.museumwaaldorp.nl

Soest, prof. dr. ir. J.L. van, e.a.:"Physisch Laboratorium TNO 1927 – 1977". Den Haag 1977.