Tekst KAP Jaap Wolting
Foto Mediacentrum Defensie, Lars Brouwer, SM Gerben van Es, e.a.
Binationale luchtverdediging naar hoger plan
Het Defensie Grondgebonden Luchtverdedigingscommando (NLD) en de Flugabwehrraketengruppe 61 (DEU) werken al jaren samen, maar hebben dit onlangs nóg verder uitgediept door afspraken vast te leggen over de wijze van optreden.
Het zorgt ervoor dat de luchtverdedigers van de Binational Short Range Air Defence Task Force (BSTF) nu mét elkaar optreden, in plaats van náást elkaar. De BSTF werkt zich met oefeningen op om dit jaar volledig gecertificeerd te worden voor de Very High Readiness Joint Task Force (VJTF), beter bekend als flitsmacht van de NAVO. Met ‘Cerberus Dagger’ in Noord-Brabant en Limburg oefenden de luchtverdedigers in februari intensief om volledig op elkaar ingespeeld te raken.
Gereedheid stand-by eenheden NAVO omhoog
Defensie schroeft de gereedheid van militaire eenheden op om te voldoen aan de gevraagde reactietijden van de NAVO. Dat betekent dat de krijgsmacht zich gaat voorbereiden op het snel kunnen inzetten van eenheden als het bondgenootschap daarom vraagt.
De alliantie heeft de gereedheid van de NATO Response Force (NRF), de snelle reactiemacht van de NAVO, verhoogd. Zo is de alliantie voorbereid op alle mogelijke scenario’s ter verdediging van het bondgenootschap. Vanwege de gespannen veiligheidssituatie aan de oostflank moet de NAVO immers snel kunnen reageren op nieuwe ontwikkelingen. Dat betekent ook dat in Nederland de gereedheid van onderdelen van de krijgsmacht wordt verhoogd.
Over welke militaire capaciteiten het gaat doet Defensie geen mededelingen. Dat geldt tevens voor de reactietijden waarmee rekening wordt gehouden en hoe eenheden, na eventuele activatie, inzetbaar zijn. Landmachteenheden, scheepsbemanningen en vliegtuigen die al stand-by staan voor NAVO-operaties, zijn nu sneller inzetbaar als het bondgenootschap deze oproept. Ook houdt de krijgsmacht extra oefeningen in binnen- en buitenland.
Nieuwe parachutes voor ‘volgepakte’ militairen
Defensie krijgt samen met Duitsland en België 4.300 nieuwe parachutes en 3.100 reserve-parachutesystemen. De krijgsmacht werkt nauw samen met deze landen bij het opleiden en trainen in verschillende parascholen. De scholen willen daarom dezelfde parachutes gebruiken.
Duizend parachutes en 450 reserve-parachutesystemen komen naar Nederland. Ze zijn speciaal ontwikkeld voor 11 Luchtmobiele Brigade, de Defensie Para School en het Korps Mariniers. Militairen kunnen met het Static Line Round (SLR) parachutesysteem met tot wel 180 kilo springen. De reserve-parachutes zijn uitgerust met een automatisch activeringssysteem.
Een splinternieuw aflaatsysteem maakt het mogelijk om naast de rugzak ook met alle operationele infanteriewapens te springen. Deze zware bepakking zit met dat systeem tussen de benen vast aan de para. Vlak voor de landing koppelt de militair deze los.
Frans/Nederlandse samenwerking geïntensiveerd
De Franse CDS, generaal Thierry Burkhard, sprak in februari tijdens een tweedaags bezoek onder anderen met zijn Nederlandse counterpart generaal Onno Eichelsheim en commando’s in Roosendaal. De mogelijkheden voor meer samenwerking passeerden hierbij de revue.
Bij het KCT werd de Franse opperofficier geïnformeerd over hun werkwijze en het gebruik van materieel bij verschillende soorten operaties. Hij was geïnteresseerd in de nieuwe Vector-terreinwagen, speciaal ontwikkeld voor de commandotroepen. Nederland en Frankrijk slaan al jaren de handen ineen bij militaire operaties, bijvoorbeeld tijdens missies in Sahel-landen zoals Mali. De huidige Russische agressie vormt aanleiding voor nog meer coöperatie en daarom gaan de beide krijgsmachten meer gezamenlijk oefenen. Verder wordt de samenwerking gezocht bij nieuwe missies en is ook militaire interoperabiliteit een aandachtspunt.
Prikken op prijs gesteld
GGD Nederland heeft Defensie bedankt voor de bijdrage aan de boostercampagne en het afnemen van tests in december en januari. “Mede dankzij de inzet van defensiepersoneel is de campagne in zeer korte tijd succesvol uitgevoerd”, aldus directeur-bestuurder Jaap Eikelboom.
Defensie zette bij de afgelopen golf tweeduizend militairen en burgermedewerkers van verschillende krijgsmachtdelen in voor Covid-hulpverlening. Mede door hun inzet konden er dagelijks recordaantallen boostervaccinaties worden gezet en bleven de teststraten draaien. Eikelboom zag met eigen ogen dat de defensiemedewerkers hun werk met plezier uitvoerden. “De professionele en gedisciplineerde werkwijze van uw medewerkers heeft in meerdere opzichten een bijdrage geleverd aan ons werk. De uitstraling en de aanwezigheid van geüniformeerd personeel droeg daarnaast bij aan de goede sfeer op de locaties.”
Einde voor Taakgroep Takuba
De inzet van de Taakgroep Takuba in Mali stopt. Frankrijk, dat het commando voert, heeft besloten de militairen uit Mali terug te trekken als gevolg van de tegenwerking die de taakgroep ondervindt van de Malinese transitieautoriteiten.
De politieke, operationele en juridische voorwaarden voor de effectieve voortzetting van de strijd tegen terrorisme in Mali zijn niet langer toereikend. Namens Nederland zijn twee stafofficieren actief bij Takuba, waarvan een in Mali. Hij vertrekt daar. De andere militair zit op het hoofdkwartier van de overkoepelende missie in Tsjaad en blijft daar voorlopig zitten. Nederland praat met de Takuba-partners om de missie eventueel buiten Mali voort te zetten.
Nederland ziet geen aanleiding om de militairen die betrokken zijn bij andere missies in Mali – de VN-vredesmissie Minusma en de Europese Trainingsmissie – terug te trekken.
Harde conclusies in historisch Indië-onderzoek
“De Nederlandse regering en de militaire leiding tolereerden doelbewust het stelselmatig en wijdverbreid gebruik van extreem geweld door Nederlandse militairen in de oorlog tegen de Republiek Indonesië.” Dat is de belangrijkste conclusie van het in februari gepresenteerde onderzoek naar het geweld tijdens de kolonisatie van Indonesië (1945-1949). Dit is uitgevoerd door het Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde, het Nederlands Instituut voor Militaire Historie en het NIOD Instituut voor Oorlogs-, Holocaust- en Genocidestudies.
Minister-president Mark Rutte gaf in een eerste reactie aan dat het kabinet de conclusies onderschrijft. Hij noemt ze “hard, maar onontkoombaar.” Hij zei verder dat “de verantwoordelijkheid voor het extreme geweld niet ligt bij de individuele dienstplichtige of andere militairen van toen, die slecht voorbereid op een onmogelijke missie werden gestuurd, die zo goed en zo kwaad als dat ging hun plicht deden, en die na terugkeer te maken kregen met een gebrek aan zorg en erkenning.” Rutte wees vooral naar de gezagdragers van toen: de Nederlandse regering, het parlement, de krijgsmacht als instituut en de justitiële autoriteiten.
De MP onderstreepte de excuses die de Koning in 2020 aan het Indonesische volk maakte voor de geweldontsporingen van Nederlandse kant in de jaren 1945-1949. Hij voegde hieraan toe dat excuses ook op zijn plaats zijn “aan iedereen in ons land die met de gevolgen van de koloniale oorlog in Indonesië heeft moeten leven, vaak tot de dag van vandaag.” Daarbij werden ook de veteranen genoemd. Hij gaf verder aan dat hij hoopte dat het onderzoek niet het eindpunt is van de discussie over ons koloniale verleden, “maar een volgende stap is in de gezamenlijke verwerking.”