Tekst Bert van Elk
Foto NIMH
Het verhaal van: Fulco Bouwmeester
Op 15 augustus herdenken we het einde van de Tweede Wereldoorlog in Azië. Hoewel de oorlogsjaren in ‘De Oost’ in heftigheid niet onderdeden voor wat er in Europa gebeurde, trekt de strijd in Nederlands-Indië veel minder de aandacht dan die in Nederland. Veel van de militairen die destijds de wapenen opnamen, zijn inmiddels overleden.
Als eerbetoon aan hen besteedt de Defensiekrant, op basis van al eerder gepubliceerde artikelen, aandacht aan de oorlog in de Indische Arcipel.
Het is een legendarisch verhaal dat niet onder doet voor een prijswinnend filmscript. Het schip Hr.Ms. Abraham Crijnssen ontsnapt in maart 1942 vermomd als tropisch eiland, vanuit Nederlands-Indië naar Australië. Aan boord zat onder andere stoker-olieman Fulco Bouwmeester.
“Of ik de overtocht spannend vond? Volgens mij viel dat wel mee. Je was jong en daar piekerde je niet zo over.” Alle Hens ging in februari 2019 langs bij de toen honderdjarige in een verzorgingstehuis in Den Helder. Soms zocht hij naar woorden, maar ook vaak schoot het vuur nog uit zijn ogen bij de herinneringen aan de oorlogstijd. Sergeant-machinist b.d. Bouwmeester overleed in augustus 2019 op 101-jarige leeftijd.
Landmacht of marine
Op zijn negentiende meldde Bouwmeester zich in op het Javaanse Soerabaja voor het vervullen van de dienstplicht. Hij kon kiezen uit de landmacht of de marine en koos voor het varen. Zo belandde hij aan boord van opleidingsvaartuig Soerabaya. Hierna volgde een plaatsing als stoker-olieman op de mijnenlegger Krakatau, in de rang van milicien-matroos.
‘Na twaalf dagen oorlog was het finished op zee’
Hopeloos
Begin 1942 zette de Japanse expeditionaire vloot koers richting Nederlands-Indië. Bouwmeester was op dat moment 23 jaar. “Onze grote schepen gingen naar zee. De kleinere vaartuigen, waaronder ‘mijn’ Krakatau, moesten de haven van Soerabaja beschermen. We zijn twee keer vanuit de lucht aangevallen. Eerst op zee en later toen we tegen de wal lagen.” Door de overmacht van Japan en de verloren slag in de Javazee op 27 februari 1942 was de situatie al snel hopeloos. “Na twaalf dagen oorlog was het finished op zee”, aldus Bouwmeester.
Vernietigen
Admiraal Conrad Helfrich, Commandant der Zeemacht in Nederlands-Indië, vertrok daarop per vliegboot naar Colombo op Ceylon. Het huidige Sri Lanka. Hier richtte hij een nieuw hoofdkwartier in. Per telefoon kreeg de commandant van de Crijnssen, luitenant-ter-zee Anthonie van Miert, het bevel om zijn schip te vernietigen of om een veilige haven te bereiken. De drie andere mijnenvegers van de Jan van Amstelklasse werden alvast tot zinken gebracht, om te voorkomen dat ze in handen van de vijand kwamen. “Van Miert wilde ontsnappen”, vervolgt Bouwmeester. “Ik ben toen kort voor vertrek overgestapt van de Krakatau op de Abraham Crijnssen. Ik hoefde voor niemand in Indië te blijven; mijn ouders leefden niet meer. Op de Abraham Crijnssen zijn we meteen begonnen met het camoufleren van het schip.” Het werd geschilderd in camouflagekleuren en met behulp van netten, takken en ander groen vermomd als tropisch eiland.
Hr.Ms. Abraham Crijnssen
Hr.Ms. Abraham Crijnssen (C) was een 56 meter lange Nederlandse mijnenveger van de Jan van Amstelklasse, gebouwd door de scheepswerf Gusto, in Schiedam. Na de Tweede Wereldoorlog werd de Crijnssen tot 1949 ingezet als patrouilleschip in Nederlands-Indië. Van 1949 tot de onafhankelijkheid van Indonesië voer het schip weer actief als mijnenveger. Na de onafhankelijkheid keerde het terug naar Nederland, waar de Zeekadetten het in 1961 in bruikleen kregen. In 1997 kwam de Abraham Crijnssen als museumschip bij het Marinemuseum in Den Helder terecht.
Al Japanners gezien?
De Abraham Crijnssen vertrok op 6 maart 1942, bij invallende duisternis, vanuit Soerabaja richting Australië. De bemanning bestond uit ongeveer 45 man. De bewapening, voor het geval de mijnenlegger aangevallen zouden worden, bestond uit een 7,6 centimeter-kanon en vier stuks 12,7 millimeter luchtafweergeschut.
Tijdens de eerste stop werden voorraden aangevuld en de camouflage bijgewerkt
De eerste tussenstop was het oostelijker gelegen Gili Getting. Hier werden de voorraden aangevuld en de camouflage bijgewerkt. 's Nachts kwamen de 1.600 pk's tot leven en voer de Abraham Crijnssen met maximaal vijftien knopen verder. “Overdag lagen we dan weer gecamoufleerd tegen een van de vele eilandjes aan. Keer op keer verversten degenen die geen wacht hadden de takken en struiken die ons aan het zicht onttrokken. Ook zochten we contact met de plaatselijke bevolking om te vragen of ze al Japanners gezien hadden. Dat was gelukkig niet zo. Overdag stond alles aan boord trouwens uit, behalve de kombuis.”
Vooral vertrek spannend
Eigenlijk was vooral het vertrek spannend, erkent Bouwmeester. “Daarna werd het snel minder. Ik herinner me vooral dat ik beneden in de machinekamer mijn werk deed. Later werd je dan bijgepraat door de mensen boven. Die hadden de wacht aan dek en stonden op de uitkijk.”
Zonder noemenswaardige rimpelingen sloop de Abraham Crijnssen door de Indische wateren. Via Sapoedi bereikte het schip op 9 maart in alle vroegte de noordwestkust van Soembawa. De avond van diezelfde dag werd de Straat Alas doorgevaren. Hiermee was het schip op de Indische Oceaan en kon het aan één beweging doorstomen naar Australië, waar het op 12 maart aankwam. "Na negen dagen land in zicht. Hiep-hiep-hoera! Australië! We kwamen aan in de haven van Geralton. Natuurlijk was ik opgelucht.”
Vijf maanden rust
Hier zou het schip (deels onder Australische vlag) tot 1945 dienstdoen als patrouillevaartuig. Bouwmeester zelf reisde via Perth, Fremantle en Melbourne door naar Sydney. “Hier kregen we vijf maanden rust. Ik zat met vier man in een hotel; dat werd voor ons betaald en we kregen nog ook nog Australische ponden als salaris.”
‘Op mijn 75e moest ik verplicht met pensioen. Jammer, want ik wilde nog wel door.'
Na die periode ging hij weer varen. In eerste instantie naar Colombo. “Vanaf daar voer ik schepen heen en weer naar Calcutta in India, veelal voor reparaties. Eenmaal brachten we een gehavend schip naar Port Elizabeth in Zuid-Afrika, omdat het niet in India kon worden hersteld.”
Krijgsgevangenen ophalen
Toen kwam de dag dat Japan capituleerde en de oorlog voorbij was. Bouwmeester ging van Colombo terug naar Soerabaja. Hier kwam hij al snel terecht aan boord van de torpedobootjager Hr.Ms. Piet Heijn. “Daarmee zijn we nog drie keer naar Australië geweest. Ook hebben we veel geallieerde ex-krijgsgevangenen van allerlei eilanden opgehaald en naar Soerabaja gebracht.”
Uiteindelijk kwam Bouwmeester in 1947 met de torpedobootjager Van Galen naar Nederland. Hij bleef in dienst van de Koninklijke Marine en vervulde nog functies bij onder meer de Mijnendienst en op de kruisers Hr.Ms. De Ruyter en De Zeven Provinciën. Tussendoor bracht hij ook anderhalf jaar door in Nederlands Nieuw-Guinea (1951-1953). Bouwmeester volgde in zijn diensttijd nog de korporaalsopleiding en sergeantenopleiding.
Als vijftigjarige verliet hij ten slotte in 1968 de dienst, als sergeant-machinist.
Jaren gaan tellen
Niet dat Bouwmeester er toen klaar mee was. “Ik heb nog voor de boer gewerkt, in een garage van kennissen, bij een kruidenierszaak en ten slotte bij de visafslag. Op mijn 75e moest ik verplicht met pensioen. Jammer, want ik wilde nog wel door.”
‘We willen allemaal oud worden, maar oud zijn valt niet altijd mee‘
Dat was 25 jaar geleden. Tijdens dit interview zijn we de eeuw gepasseerd en moest Bouwmeester graven naar zijn herinneringen en zoeken naar woorden. De jaren begonnen te tellen. “We willen allemaal oud worden, maar oud zijn valt niet altijd mee.” Bouwmeester moest voorzichtig glimlachen om dit gezegde. Hij gaf toe dat het leven hem eigenlijk niet meer zo interesseert. “Ik kan niet meer zoveel.”
Hoe anders was dat in 1942 toen de jonge olieman-stoker samen met zijn collega's een hachelijke ontsnapping optuigden en met hun schip-als-eiland, onderweg naar de vrijheid, in een keer de marinegeschiedenis binnenvoeren.