Tekst KAP Saminna van den Bulk
Foto Henriëtte Guest

Bergings- en Identificatiedienst KL aan de slag in Friesland

Graven, verzamelen en zeven. En dat wekenlang. Bij de berging van 2 vliegtuigen speurt de Bergings- en Identificatiedienst van de landmacht naar alles wat de gevallen militairen kan identificeren. Een klus met een strakke deadline, want in oktober moet het karwei geklaard zijn.

Het is bijna middernacht als 5 Britse vliegers met hun Vickers Wellington Mk X HE346 opstijgen van vliegbasis Kirmington. Het plan voor 26 juni 1943 is om de Duitse stad Gelsenkirchen te bombarderen, maar het vijftal wordt aangevallen door een nachtjager van de bezetter. De Britten storten neer aan de voet van de zeedijk nabij het Friese Holwerd en boren zich diep in de klei. Precies op die plek kijkt identificatiespecialist adjudant Sandor Verkerk nu naar een grote put in de dijk, die door de graafmachines iedere minuut dieper wordt. Het is de zoektocht naar Thomas Ball (21), Charles Alfred Mattress (25), Alfred Mortimer (31), Newman Ronald Parry (21) en John Peter Priestley (22).

BIDKL

De Bergings- en Identificatiedienst Koninklijke Landmacht (BIDKL) spoort slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog op, bergt ze en identificeert ze. Daarbij maakt het niet uit of het gaat om burgers, militairen, bevrijders of bezetters. “Nederland is het grootste vliegtuigkerkhof ter wereld”, aldus Verkerk. Tijdens de Tweede Wereldoorlog stortten er 5.500 tot 6.000 vliegtuigen neer op ons land of in onze wateren. BIDKL doet 2 tot 4 vliegtuigbergingen per jaar.

Adjudant Sandor Verkerk kijkt in de camera, met op de achtergrond een graafmachine. Hij draagt een groene helm en een oranje veiligheidsvest over zijn gevechtspak.
Adjudant Sandor Verkerk van de BIDKL

‘Onder de grond staat de tijd stil’

Niets missen

“Laagje voor laagje wordt de grond afgeschraapt”, vertelt Verkerk. “Onder de grond ligt alles er nog net zo bij als net na de crash. De geschiedenis heeft daar stilgestaan. Wij zijn op zoek naar stoffelijke resten, militaire uitrusting en persoonlijke eigendommen. Daarom graven we de crashlocatie voorzichtig uit, zodat we zeker weten dat we niets missen en alles vinden wat er ligt. Vaak blijft er van de militairen door de grote impact niet meer dan kleine fragmenten van het skelet over. Alhoewel: de kleigrond hier conserveert goed, dat maakt dat soms zelfs weke delen nog intact zijn. Schrapen heeft nóg een functie. Vergeet niet dat de vliegers op pad gingen met bommen en munitie. Als je te hard in de grond ‘hapt’ met de graafmachine, heb je de kans de munitie te raken. Daarom kijkt de Explosieven Opruimingsdienst Defensie continu mee. Veiligheid staat voorop.”

Vier mannen buigen over de damwanden en kijken naar de werkzaamheden van de graafmachine op de bergingslocatie.
Priemende blikken op de bergingslocatie. Onder anderen de Stafofficier Vliegtuigberging en de EODD kijken mee.
De ‘happer’ van de graafmachine graaft een hap klei op, gezien van dichtbij.
“In de Tweede Wereldoorlog lag hier ook een dijk, maar een stuk lager. Die is naderhand opgehoogd”, aldus adjudant Verkerk.

Aan de berging ging een hoop onderzoek vooraf. Zo werd de data van eerdere bergingspogingen gebruikt, maar hielp speciale detectieapparatuur ook om het neergestorte toestel te lokaliseren. Na een bodemonderzoek stelden de specialisten een bergingsstrategie op. In dit geval: het weggraven van bijna 100 meter zeedijk. De dijk die het water van de Waddenzee tegen moet houden wordt tijdelijk vervangen door speciale damwanden. Deze voldoen aan dezelfde technische eisen als de normale dijk.

Twee bergingen

Defensie werkt sinds eind juli 8 weken op 2 crashsites. Een Messerschmitt Bf 109 nabij Hallum, met 1 inzittende, is inmiddels geborgen. Tegelijkertijd begon de afgraving van de zeedijk nabij Holwerd. In oktober moeten de werkzaamheden afgerond zijn.

Links: De opgegraven klei van de bergingslocatie wordt in de laadbak van een vrachtwagen geladen. Rechts: Een vrachtwagen met een laadbak gevuld met klei rijdt over een stuivend zandpad, op weg naar het depot verderop, waar diverse bulten zand en containers te zien zijn.
Van bergingslocatie naar het depot, even verderop.

‘Op onze knieën gaan we over het dek’

Op en aan de lopende band

Het is een bijzonder schouwspel. Elke schep aarde gaat in de vrachtwagen, die naar het depot enkele meters verderop rijdt. Grote aangetroffen delen springen er meteen uit. Denk aan een motorblok of een landingsgestel. Op een groot zeefdek met gaatjes van 8 millimeter op de bodem worden de delen afgespoeld. “Op onze knieën gaan we over het dek. Hier vind je bijvoorbeeld kleine botfragmenten, sieraden en andere persoonlijke eigendommen. Een gegraveerde aansteker is een mooi en tastbaar bewijs.”

Net als voor iedere landmachter geldt: het terrein bepaalt. “Weten wat de samenstelling van de grond is en wat de verschillende lagen zijn, is ontzettend belangrijk”, vertelt Verkerk even verderop, waar alle andere aarde wordt onderzocht. Een ding moge duidelijk zijn: wat voor de één een homp klei is, is voor het BIDKL een schatkist.

Links: Een graafmachine graaft in het depot, omgeven door grote klompen klei. Rechts: De klompen klei worden afgespoeld met een stevige waterstraal in de ‘happer’ van de graafmachine.
De klei wordt afgespoeld, voor het in de schudmachine en op de zeef belandt.

Aan de ene zijde staat een installatie waar ze zandgrond zeven; in dit geval maakt de dienst gebruik van de machine voor plakkerige kleigrond. “Zeven is niet heel erg dynamisch. Toch is dit het belangrijkste deel van ons werk”, zegt Verkerk lachend. Een graafmachinist pikt de hompen klei op. Een waterstraal spoelt de aarde eraf. De schudmachine daarna gaat wat ruiger te werk. Wat overblijft? “Alles op de lopende band. Hier komen de mooiste vondsten voorbij.”

Handen ineen

De berging is een samenwerking tussen de gemeente, de Stafofficier Vliegtuigbergingen (SOVB) van de luchtmacht, de Bergingsdienst van de KLu, de Stralingsbeschermingsdienst en de civiele aannemer Leemans, die met mens en materieel ondersteunt bij de werkzaamheden. “Daar hebben we vaker mee samengewerkt en dat gaat ontzettend soepel”, zegt Verkerk. Daarbij dragen vanuit de landmacht de BIDKL en EODD hun expertise bij. 

Fragmenten

Hier komen alle specialismen samen. Langs de band priemen de ogen van het team van BIDKL, maar ook de EODD zoekt mee. Een luchtmachtcollega van de vliegtuigberging speurt naar mogelijke vliegtuigdelen. Een stralingsdeskundige kijkt of er radioactief materiaal voorbijkomt, dat vroeger in de metertjes van de vliegtuigen werd verwerkt.

Een lopende band, met achter een plexiglas luik twee militairen die voorbijkomend materiaal selecteren. De een heeft een oranje vest aan en wijst naar iets dat voorbij komt.
Verkerk: “Als je de hele dag langs die lopende band staat, kun je er zelfs wat zeeziek van worden.”
Een ijzeren mand met daarin verschillende gevonden materialen, gevonden op de lopende band. Daarachter zijn de gele laarzen van een militair te zien.
Al het geselecteerde materiaal belandt in de mand.

Masker

De leek ziet enkel onopvallende aarde voorbijglijden. De kenner pikt er met de hand meteen waardevol materiaal uit, blijkt al snel. Sergeant-1 Arjan spreekt met .303 kleinkaliber munitie in de hand over ‘een van de vondsten van de dag’. Identificatiespecialist sergeant-majoor Kai van Emmen tovert stukken rubber en stof tevoorschijn. “Het één is waarschijnlijk afkomstig van een masker. En hier heb je een stuk van de zuurstofslang. Dit stukje stof? Ik denk dat het onderdeel was van het vest, maar dat gaan we onderzoeken.”

De lopende band in de container, van binnen gezien. Twee militairen buigen over het voorbijglijdende materiaal, met een schepje in de hand. Beide militairen dragen een oranje veiligheidsvest en handschoenen.
Sergeant-majoor Kai van Emmen (rechts) en korporaal-1 Bodhi Rozeboom van de Vliegtuigberging (luchtmacht) buigen zich over opgegraven materiaal dat over de lopende band komt.
Twee resten van uitrustingsstukken in de hand van militair sergeant-majoor Kai van Emmen, van dichtbij gefotografeerd in de handen, gehuld in rubberen handschoenen.
“Het één is waarschijnlijk afkomstig van een masker. En hier heb je een stuk van de zuurstofslang.”

‘Je weet maar nooit’

“Welkom in de munitiebunker”, glimlacht sergeant-1 Arjan van de EODD. Hier worden alle explosieve materialen opgeslagen. Iedere dag staan hij en collega’s bij de graaflocatie en langs de lopende band, om alle aangetroffen wapensystemen en munitiestukken te verzamelen. “Alles wat in de grond zit, moet eruit”, vertelt hij, met een 2 centimeter granaat in de hand, die op de andere bergingslocatie werd aangetroffen. “Kijk naar de geleideband, die is nog helemaal gaaf. Die is gegroefd als die door de loop is gegaan. Dit stuk staat dus niet op scherp. Maar we nemen altijd het zekere voor het onzekere. Munitie die 80 jaar in de grond heeft gezeten? Je weet maar nooit. Na de berging vernietigen wij alle munitie. Maar je vindt ook mooie, blijvende dingen. Zoals een boordkanon, dat we hebben opgepoetst.”

Close-up beeld van een mini-granaat in de hand, waarbij hij wijst naar de geleideband, die nog volledig intact is.

‘Het echte werk begint als de put dicht is’

Teruggeven

Alle vliegtuigdelen gaan naar Woensdrecht, waar de delen nogmaals worden afgespoeld en gedroogd. Alle uitrusting, stoffelijke resten en persoonlijke eigendommen belanden in chemisch bestendige en luchtdichte kisten, die naar de Dumoulinkazerne in Soesterberg worden vervoerd. Wekenlang is het verzamelen, maar, zegt Verkerk: “Het echte werk voor ons begint als de put dicht is.” In het lab gaat de zoektocht naar de identiteit verder. Een proces dat maanden kan duren. Dan wordt er contact gezocht met het land van herkomst van de slachtoffers, in dit geval: Groot-Brittannië.

Een container met daarin delen van een vliegtuig. Voorin het beeld een deel van een verwrongen motorblok.
Alle vliegtuigdelen van beide bergingen worden naar Woensdrecht gebracht.

Identiteit

“We maken alles mee, van berging tot herbegrafenis. Dit zijn jonge jongens geweest, die een gruwelijke dood zijn gestorven. Maar daar ben ik op dit moment niet mee bezig. Deze fase van de berging is voor mij meer een technisch proces, dan bezig zijn met de dood. Ik heb enkel een ‘ding’ met schoenen met veters. Altijd als we die vinden, vraag ik me af: wat zou diegene hebben gedacht toen die ’s ochtends de schoenen aantrok?”

“Pas als we persoonlijke bezittingen terug kunnen geven aan nabestaanden, de stoffelijke resten kunnen worden herbegraven en iedereen een identiteit weer terug heeft gekregen: dan gaat het voor mij weer leven. Nu zijn het resten, dan zijn het mensen, met een naam.”