Tekst RITM Arthur van Beveren
Foto SGT BDAV Jasper Verolme
Oud-Grenadier Paul Moerman over zijn diensttijd en mei 1940
Veteranendag gaat dit jaar vanwege de coronacrisis niet door. Voor veel oudgedienden is dat een bittere pil maar de situatie nemen zoals die is kan een militair als geen ander. Wie daarover kunnen meepraten zijn de veteranen Paul Moerman en Gabriel Ansems. Beiden hadden in mei 1940 geen militaire ambities. Ze deden simpelweg hun plicht. Deel 1: Paul Moerman.
Over aandacht hoeven de beide heren niet te klagen. Dat is ook niet gek. Zij behoren tot de laatste getuigen van de Duitse inval in 1940. Konden zij dit jaar niet naar de herdenkingen in mei, dan kwamen de herdenkingen naar hen. Voor de deur van zijn huis op het Rapenburg in Leiden volgde oud-grenadier Paul Moerman (103) de afgeslankte ceremonie op het voormalig vliegveld Ypenburg bij Rijswijk via een televisiescherm.
Paul Moerman (103)
Dienstplichtig grenadier, 3e compagnie, 2e bataljon, Regiment Grenadiers
5 oktober 1936 was het, dat Paul Moerman op kwam voor de dienst. "Ik beschouwde het als verloren tijd, zeker voor een boerenjongen. Je was 18, 19 jaar. Aan de oorlog koppelde ik niet.” Moerman verbleef in een barak op de Waalsdorpervlakte. Daar leerden hij de Haagse straatjongens in zijn eenheid kennen. “Wat die eruit gooiden, daar lustten de honden geen brood van! Maar je kon toch om ze lachen. Galgenhumor was het. Geld lenen moest je ze niet. Je kreeg het nooit meer terug. Ze hadden chronisch geldgebrek, knoeiers waren het.”
Sterretjes
Moerman herinnert zich dat het contact met officieren een wereld van verschil was met nu. “De kapitein, de compagniescommandant, zag je nog wel eens. Maar zo gauw als het sterretjes had, was er een afstand, die hadden niet zoveel met de soldaten. Laat staan de bataljonscommandant. Je was een half jaar dienstplichtige, voor een grondige opleiding veel te kort. Het was strak, streng en afstandelijk. Dat was later in de mobilisatie van 1939 veel minder. Je kreeg meer vrije tijd." En Moerman nam vrije tijd.
Petoet
“Ik kwam terecht in een school aan de Acaciastraat in Den Haag. ’s Middags kreeg je 1,5 uur vrije tijd. Dan ging ik de stad in, en bleef wat langer. ’s Avonds mochten we de deur niet uit. Daar lachten we om. Er was toch geen ‘petoet’, een cel. Ik weet nog goed. De lichting die afgezwaaid was, moest de strozak op het bed vullen voor hun opvolgers. En die maakten ze keihard! Moest je er eerst een half uur op staan dansen, voordat je een beetje fatsoenlijk op kon liggen. Bij het bed had ik een klein kastje. Leg je portemonnee er niet in, want dat was levensgevaarlijk. Niet voor mij, maar voor die portemonnee. Die Haagse jongens he.”
Spanning
“We waren er in 14-18 zonder kleurscheuren vanaf gekomen. Maar in de mobilisatie was dat gevoel anders. Er was meer spanning. Daags voordat de oorlog uitbrak had ik ’s avonds een hele discussie over leven en dood met m’n slapie, korporaal Van Veen. Ik had nog nooit zo’n stoïcijn meegemaakt. ‘Ik maak me nergens druk over’, zei hij. ‘Het komt als het komen moet.’ De volgende avond was hij er niet meer. Ik heb gehoord dat zijn halve voorhoofd door een granaat afgeschoten was. Gesneuveld bij Ypenburg.” Ypenburg was het vliegveld bij Rijswijk waar in de vroege morgen van 10 mei 1940 Duitse luchtlandingstroepen en parachutisten waren geland. De 3e compagnie van Moerman ging voorop in het zuiveren van het gebied.
Verschrikking
“We zaten in onze onderbroek in de raamkozijnen te kijken naar de luchtgevechten”, vertelt Moerman over die eerste oorlogsdag. We moesten in vol tenue en met noodrantsoen naar beneden komen. Daar kregen we een rede van de luitenant Leutscher, dat het bittere ernst was.” Het was het begin van de dag der verschrikking zoals Moerman die sindsdien noemt. “We stormden Ypenburg op, onder het vuur van onze eigen granaten. Want de artillerie heeft het meest bijgedragen om de Duitsers daar te verjagen. Ik heb er toen van alles gezien: paniek, opstand, een sergeant die helemaal gek werd en stond te gillen. Ik sta er mijn hele leven al verstomd van dat ik zo rustig ben gebleven, alle 5 de oorlogsdagen.”
Leiding
We sliepen buiten, of in een boerenschuur. Een baard als een Arabier. Totaal geradbraakt, op een gegeven moment slaap je overal. Ik heb al die dagen geen kogel afgevuurd. En daar ben ik ook blij om. Voor mij waren die dagen een teken dat ik leiding van boven kreeg. De bommenwerpers die Rotterdam hadden gebombardeerd draaiden bij Overschie over ons heen. Ik wilde de mitrailleur pakken en het vuur openen. De sergeant Van der Zwan hield me tegen, omdat ik anders onze positie zou verraden. Hij had er meer zicht op dan ik. Daar heb ik wel spijt van. Al was het alleen maar om mijn gram te halen.”