Tekst Evert Brouwer
Foto NIMH en sergeant Cinthia Nijssen

Onderzoek excessief geweld krijgsmacht in Indonesië

Indië-veteranen worden niet in de beklaagdenbank gezet met het onderzoek dat drie gerenommeerde instituten gisteren hebben gepubliceerd over de onafhankelijkheidsstrijd in Indonesië (1945-1949). De Nederlandse krijgsmacht was als instituut verantwoordelijk voor het geweld, inclusief het extreme geweld, zegt prof. dr. Ben Schoenmaker, directeur van het Nederlands Instituut voor Militaire Historie (NIMH).

‘Nederland had in feite een geïmproviseerd-leger’

“De conclusie van de Excessennota uit 1969 dat er incidentele uitwassen zijn geweest maar de krijgsmacht als geheel correct heeft opgetreden, is dus niet meer vol te houden” zeggen Schoenmaker en wetenschappelijk medewerkster Esther Zwinkels (NIMH). “Het extreme geweld was structureel, werd gedoogd, soms zelfs bevorderd en werd niet of nauwelijks bestraft. Het is dan onze taak als historici om te verklaren wat er in Indonesië is gebeurd.”

Esther Zwinkels en professor Ben Schoenmaker: “Nederland had na 1945 maar een klein deel van Indonesië in handen.”

Het is lastig, erkennen zij, met de bril van nu naar die periode van toen terug te kijken. Er is een breed scala van daders en slachtoffers. Schoenmaker: “De Tweede Wereldoorlog met al z’n verschrikkingen was net voorbij. Onervaren Nederlandse militairen - het was eigenlijk een geïmproviseerd leger - kwamen daarna onder leiding van een matig kader in een vreemde en vijandige omgeving terecht. Ze waren er fysiek en mentaal niet op voorbereid. Indonesië is bovendien een immens groot land dat werd beheerst door ons piepkleine landje. Er werd met veel vuurkracht geprobeerd de orde te handhaven en gezag te vestigen. De risico’s van burgerslachtoffers werd daarin vaak niet meegewogen.”

Onderzoek wijst ook op wandaden van Indonesische zijde

Disproportioneel

Nederland voerde uiteindelijk een uitzichtloze oorlog die steeds gewelddadiger werd. Het gaat om buitenrechtelijke executies, mishandeling en marteling, detentie onder inhumane omstandigheden, brandstichting in huizen en dorpen, diefstal en vernieling van goederen en levensmiddelen, disproportionele luchtaanvallen en artilleriebeschietingen, en veelal willekeurige massa-arrestaties en -interneringen. “We hebben met veel veteranen gesproken, dagboeken en brieven gelezen. Uitgerekend uit die bronnen blijkt dat extreem geweld veel voorkwam. Maar het is duidelijk dat lang niet alle militairen vuile handen hebben gemaakt. Een deel heeft er zelfs niets van meegemaakt, een aantal van hen toonde wroeging.”

Premier en minister: excuses

Premier Mark Rutte bood gisteren na de presentatie van het onderzoek ‘diepe excuses aan’ aan de bevolking van Indonesië. “De belangrijkste conclusies van het rapport zijn hard, maar onontkoombaar en het kabinet onderschrijft die conclusies. We moeten de beschamende feiten onder ogen zien.”

"De verantwoordelijkheid ligt eerst en vooral bij de gezagsdragers van toen: de Nederlandse regering, het parlement, de krijgsmacht als instituut en de justitiële autoriteten,  zei hij. “Vandaag moeten we bovendien constateren dat excuses van het kabinet op hun plaats zijn aan iedereen in ons land die met de gevolgen van de koloniale oorlog in Indonesië heeft moeten leven, vaak tot de dag van vandaag. Dat omvat alle groepen, inclusief de veteranen die zich destijds als goed militair hebben gedragen.”

Minister van Defensie Kajsa Ollongren onderschrijft de woorden van minister-president Rutte.  “Als minister van Defensie heb ik ook oog voor de omstandigheden waarin onze dienstplichtigen en andere militairen destijds hun werk moesten doen. Zij werden door de politiek uitgezonden met een beperkte voorbereiding, te weinig middelen en een achteraf gezien onmogelijke opdracht. De onderzoekers leggen dan ook de eindverantwoordelijkheid voor het extreme geweld bij de politieke, militaire en bestuurlijke top uit die tijd. Uit het rapport blijkt dat ze niet alleen met een onmogelijke opdracht zijn weggestuurd, maar ook dat er niets voor hen was toen ze terugkwamen. Er was vrijwel geen nazorg. Dat staat ook in dit rapport en ook daarvoor gelden de excuses.”

Generaal J.K. Meyer en generaal S.H. Spoor (r) begroeten elkaar op het vliegveld Kalibanteng bij Semarang. (Bron: NIMH)

'Het is onze taak als historicus om te verklaren wat er in Indonesië is gebeurd'

Slachtoffers

In totaal zo’n 220.000 Nederlandse militairen werden ingezet tijdens de oorlog in Indonesië. Van die veteranen zijn er grofweg nog zo’n 4.500 in leven. Aan Nederlandse kant vielen tussen 1945 en 1949 ongeveer 5.300 doden, waarvan een deel door ziekte en ongevallen. Aan Indonesische kant is het aantal slachtoffers moeilijk in te schatten. Een optelsom op basis van Nederlandse militaire rapportages over de periode levert ongeveer 100.000 Indonesische slachtoffers op. Maar hierbij moet rekening worden gehouden met onder- en overrapportage.

Historicus Esther Zwinkels MA is gespecialiseerd in de Nederlandse (post-)koloniale geschiedenis in de 20e eeuw.

Het boek wijst ook op wandaden aan de andere kant: door het Indonesische leger en strijdgroepen. Het is wellicht mede de verklaring waarom door Nederlandse militairen excessief geweld is toegepast, zeggen beide onderzoekers, “maar daarmee mag dit gedrag niet worden vergoelijkt”. Zwinkels: “Politiek, justitie en de militaire leiding hadden eerder in móeten en kunnen grijpen. Er waren genoeg signalen in Den Haag binnengekomen over buitensporig geweld”, weet zij. “Ambtenaren, de politiek en militairen waren betrokken bij het wegkijken van die excessen.”

Zeker in de militaire lijn is dat gemeengoed, valt te lezen. Na 1950 zijn er wel incidenten aan de oppervlakte gekomen”, zegt professor Schoenmaker, “maar daarmee is weinig of niets gedaan. Er was een zwijgcultuur over wat er was gebeurd en daarin speelde kameraadschap een grote rol. Al die jaren is er onvermogen geweest om onszelf als daders te zien.”

‘Al die jaren is er onvermogen geweest om onszelf als daders te zien’

Directeur NIMH Ben Schoenmaker.

Kracht nationalisme

Het gebruik van extreem geweld was onder meer een rechtstreeks gevolg van besluiten door politiek, bestuurlijk en militair verantwoordelijken die niet ingrepen, wegkeken en het geweld soms goedkeurden, zeggen de onderzoekers van het NIMH. “Het extreme geweld is gedoogd, bevorderd, verhuld en niet bestraft. Nederlands-Indië moest koste wat het kost behouden worden. Ons land lag in puin en was arm, er was dus ook een economisch belang. Nederland, de politiek én de militaire leiding hebben daarbij de kracht van het nationalisme in Indonesië onderschat”, zegt Schoenmaker.

“De krijgsmacht heeft verantwoording af te leggen over wat daar is aangericht”, vindt hij. “Dat dit spanning oplevert bij individuele militairen, dat kunnen we niet weghalen. Het was een pijnlijke periode voor alle betrokken groepen. We hebben geprobeerd ons te verplaatsen in de militair van toen en onze woorden zo zorgvuldig mogelijk gekozen. Maar met dit boek zullen we zeker niet bij iedereen de handen op elkaar krijgen.”

‘Het was een pijnlijke periode voor alle betrokken groepen’

Het boek

"Onafhankelijkheid, dekolonisatie, geweld en oorlog in Indonesië 1945-1950”. Dat is de titel van het dikke boekwerk dat gisteren na jaren van onderzoek is verschenen

Het onderzoek is uitgevoerd door het Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde (KITLV), het Nederlands Instituut voor Militaire Historie (NIMH) en het NIOD Instituut voor Oorlogs-, Holocaust- en Genocidestudies. Er is gekeken naar de gebeurtenissen tijdens de onafhankelijkheidsoorlog van Indonesië en de rollen die de verschillende partijen daarin hebben gespeeld. In 1969 is al eens onderzoek gedaan, vervat in de zogenoemde Excessennota. Daarin spreekt het kabinet van ‘tientallen excessen, geweldsincidenten die uitzonderingen waren in plaats van oorlogsmisdaden’. Het Nederlandse leger heeft zich over de hele linie correct gedragen, was destijds het officiële standpunt. Een publicatie van historicus Rémy Limpach in 2016 (De brandende kampongs van generaal Spoor) leidde ertoe dat de Nederlandse regering 4,1 miljoen euro beschikbaar stelde om de rol van Nederland in de oorlog in Indonesië nader te bestuderen.

Artilleristen van artillerie-afdeling 2-2 RVA in actie bij Reksosari, Midden-Java, 1947. (Bron: NIMH)
Inspecteur der Veteranen luitenant-generaal der mariniers Frank van Sprang.

Gemengde reacties

Inspecteur-generaal der Krijgsmacht en Inspecteur der Veteranen luitenant-generaal der mariniers Frank van Sprang snapt dat er grote onrust ontstaat door het onderzoek naar het geweld door Nederlandse Militairen in Indonesië.

“Onze veteranen hebben die oorlog uiteindelijk een plekje gegeven, die wonden gaan nu weer open. Door de voortekenen van het onderzoek hebben velen al een conclusie getrokken. Het is zaak de gehele studie door te nemen om een oordeel te vellen en - voor zover dat lukt - het evenwicht te vinden. Ik kan me voorstellen dat veteranen en hun nabestaanden hoog in de emotie zitten en de indruk bestaat dat daar nu alle schuld wordt neergelegd. Wij als instituut IGK en het Veteranen Instituut (VI) staan klaar om steun te bieden.”

Het Veteranen Platform (VP) is teleurgesteld over de uitkomsten van het onderzoek. “De onderzoekers hebben zich volgens het VP eenzijdig gefocust op het vermeende structureel gebruik van extreem geweld door de Nederlandse krijgsmacht. Daarmee worden impliciet onze Nederlandse veteranen en veteranen van het Koninklijk Nederlandsch Indisch Leger (KNIL) aangewezen als zondebok”, concludeert luitenant-generaal b.d. Hans van Griensven namens het VP.